...

US$

km

Blog
Wettelijke conclusies over de werking van internetplatforms met betrekking tot vervoersdiensten op basis van de Uber-zaak

Juridische conclusies over de werking van internetplatforms met betrekking tot vervoersdiensten op basis van de Uber-zaak

Leo Besutti
door 
Leo Besutti
73 minuten lezen
Trends
Februari 02, 2025

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 20 december 2017

Elite Taxi vs Uber Systems Spanje, SL

Zaak C-434/15

ADVIES VAN ADVOCAAT-GENERAAL SZPUNAR

afgeleverd op 11 mei 2017 (1)

Zaak C-434/15

Beroepsvereniging Elite Taxi

v

Uber Systems Spanje SL

(Prejudiciële verwijzing - Diensten op interne markt - Personenvervoer - Gebruik van IT-instrumenten en smartphone-applicatie - Oneerlijke mededinging - Vereiste van vergunning)

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=190593&pageIndex=0&doclang=en&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=27803693

Inleiding

(Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Mercantil No 3 de Barcelona (Rechtbank van koophandel nr. 3 te Barcelona, Spanje))

  1. Hoewel de ontwikkeling van nieuwe technologieën in het algemeen een bron van controverse is, is Uber een geval apart. Zijn manier van werken genereert kritiek en vragen, maar ook hoop en nieuwe verwachtingen. Alleen al op juridisch gebied heeft de manier waarop Uber werkt vragen opgeroepen over onder andere mededingingsrecht, consumentenbescherming en arbeidsrecht. Vanuit economisch en sociaal oogpunt is zelfs de term 'uberisering' opgedoken. Dit verzoek om een prejudiciële beslissing stelt het Hof dan ook voor een sterk gepolitiseerde kwestie die veel media-aandacht heeft gekregen.
  2. Het voorwerp van deze zaak is echter veel beperkter. De interpretatie die het Hof wordt gevraagd te geven, moet alleen dienen om vast te stellen waar Uber staat in termen van EU-recht, om te bepalen of, en in welke mate, haar functioneren binnen de werkingssfeer van het EU-recht valt. De hoofdvraag is dus of eventuele regels over de werking van Uber onderworpen zijn aan de vereisten van het Unierecht, in de eerste plaats die met betrekking tot de vrijheid van dienstverrichting, dan wel of zij binnen de werkingssfeer vallen van de gedeelde bevoegdheid van de Europese Unie en de lidstaten op het gebied van lokaal vervoer, een bevoegdheid die op Unieniveau nog niet is uitgeoefend. Juridische context Recht van de Europese Unie
  3. Artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG (2 ) bepaalt:

In deze richtlijn wordt verstaan onder: ...

  1. "dienst": elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

In deze definitie wordt verstaan onder:

- "op afstand" betekent dat de dienst wordt verleend zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn,

- "langs elektronische weg" betekent dat de dienst verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en opslag van gegevens, en volledig verzonden, getransporteerd en ontvangen wordt via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen,

- "op individueel verzoek van een afnemer van diensten" betekent dat de dienst wordt geleverd door de transmissie van gegevens op individueel verzoek.

Bijlage V bevat een indicatieve lijst van diensten die niet onder deze definitie vallen.

...'

  1. Artikel 2, onder a) en h), van Richtlijn 2000/31/EG (3 ) bepaalt:

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a) "diensten van de informatiemaatschappij": diensten in de zin van artikel 1, lid 2, van [Richtlijn 98/34];

...

(h) "gecoördineerd gebied": de in de rechtsstelsels van de lidstaten gestelde eisen die van toepassing zijn op de dienstverleners op het gebied van de informatiemaatschappij of op de diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of zij algemeen van aard zijn of specifiek voor hen bedoeld zijn.

(i) Het gecoördineerde gebied betreft eisen waaraan de dienstverlener moet voldoen met betrekking tot:

- het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten met betrekking tot kwalificaties, vergunning of kennisgeving,

- de uitoefening van de activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals eisen met betrekking tot het gedrag van de dienstverlener, eisen met betrekking tot de kwaliteit of de inhoud van de dienst, met inbegrip van eisen inzake reclame en contracten, of eisen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de dienstverlener;

(ii) Het gecoördineerde veld dekt geen vereisten zoals:

...

- vereisten die van toepassing zijn op diensten die niet langs elektronische weg worden geleverd.

  1. Artikel 3, leden 1, 2 en 4, van Richtlijn 2000/31 bepaalt:

'1. Elke lidstaat ziet erop toe dat de diensten van de informatiemaatschappij die door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener worden geleverd, voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.

  1. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.

...

  1. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de maatregelen zijn:

(i) noodzakelijk om een van de volgende redenen:

- de openbare orde, met name het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, met inbegrip van de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid van individuele personen,

- de bescherming van de volksgezondheid,

- openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en defensie,

- de bescherming van consumenten, met inbegrip van investeerders;

(ii) tegen een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij zijn genomen die afbreuk doet aan de onder i) genoemde doelstellingen of die een ernstig gevaar voor afbreuk aan die doelstellingen inhoudt;

(iii) evenredig zijn aan die doelstellingen;

(b) alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd gerechtelijke procedures, met inbegrip van inleidende procedures en handelingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, heeft de lidstaat:

- de in lid 1 bedoelde lidstaat verzocht maatregelen te nemen en deze lidstaat deze maatregelen niet of onvoldoende heeft genomen,

- de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis gesteld van haar voornemen om dergelijke maatregelen te nemen.

...'

  1. Krachtens artikel 2, lid 2, onder d), van Richtlijn 2006/123/EG: (4)

Deze richtlijn is niet van toepassing op de volgende activiteiten:

...

(d) diensten op het gebied van vervoer, met inbegrip van havendiensten, die onder titel V van het Verdrag vallen;

...'

  1. Artikel 3, lid 1, eerste volzin, van deze richtlijn bepaalt:

"Indien de bepalingen van deze richtlijn strijdig zijn met een bepaling van een ander communautair besluit dat betrekking heeft op specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in specifieke sectoren of voor specifieke beroepen, prevaleert de bepaling van het andere communautaire besluit en is zij van toepassing op die specifieke sectoren of beroepen.

Spaanse wet

  1. Er bestaat enige verwarring over de door de verwijzende rechter, de partijen in het hoofdgeding en de Spaanse regering gegeven beschrijving van het toepasselijke nationale rechtskader. Ik zal hieronder de belangrijkste kenmerken uiteenzetten, zoals die voortvloeien uit zowel de verwijzingsbeschikking als de verschillende schriftelijke opmerkingen die in de loop van deze procedure zijn ingediend.
  2. Ten eerste, wat de nationale regeling inzake vervoer betreft, bepaalt artikel 99, lid 1, van Ley 16/1987 de Ordenación de los Transportes Terrestres (wet 16/1987 houdende organisatie van het vervoer over land) van 30 juli 1987 dat een vergunning voor openbaar personenvervoer moet worden verkregen om vervoer van die aard te verrichten, alsook elke intermediaire activiteit bij het sluiten van dergelijke overeenkomsten. Verweerster in het hoofdgeding stelt evenwel dat Ley 9/2013 por la que se modifica la Ley 16/1987 y la Ley 21/2003, de 7 de julio, de Seguridad Aérea (wet 9/2013 tot wijziging van wet 16/1987 en wet 21/2003 van 7 juli 2003 betreffende de veiligheid in de luchtvaart) van 4 juli 2013 het vereiste heeft afgeschaft om over een specifieke vergunning te beschikken voor het verrichten van diensten van intermediair personenvervoer. Het is echter niet duidelijk of deze hervorming in heel Spanje is doorgevoerd.
  3. Op regionaal en lokaal niveau wordt de nationale wetgeving met betrekking tot taxidiensten aangevuld door verschillende verordeningen van de autonome gemeenschap Catalonië en de agglomeratie Barcelona, waaronder het Reglamento Metropolitano del Taxi (verordening inzake taxidiensten in de agglomeratie Barcelona), vastgesteld door de Consell Metropolitá de l'Entitat Metropolitana de Transport de Barcelona (raad van bestuur van het beheersorgaan van het vervoer in de agglomeratie Barcelona) van 22 juli 2004, op grond waarvan platformen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, over de vereiste vergunningen en administratieve machtigingen moeten beschikken om hun activiteit te kunnen uitoefenen.
  4. Ten slotte definieert Ley 3/1991 de Competencia Desleal (wet 3/1991 betreffende oneerlijke concurrentie) van 10 januari 1991 in artikel 4 als oneerlijke concurrentie, beroepsgedragingen die in strijd zijn met de regels van goede trouw, in artikel 5 misleidende praktijken en in artikel 15 inbreuken op de regels inzake concurrerende activiteiten die een concurrentievoordeel op de markt opleveren. Feiten, hoofdgeding en prejudiciële vragen Het verzoek van Uber
  5. Uber is de naam van een elektronisch platform (5 ) ontwikkeld door Uber Technologies Inc, een bedrijf met hoofdvestiging in San Francisco (Verenigde Staten). In de Europese Unie wordt het Uber-platform beheerd door Uber BV, een vennootschap naar Nederlands recht en een dochteronderneming van Uber Technologies.
  6. Met behulp van een smartphone met de Uber-applicatie kunnen gebruikers van het platform stedelijke vervoersdiensten bestellen in de steden die het platform bestrijkt. De applicatie herkent de locatie van de gebruiker en zoekt beschikbare chauffeurs in de buurt. Wanneer een bestuurder een rit aanvaardt, brengt de applicatie de gebruiker hiervan op de hoogte en toont het profiel van de bestuurder samen met een geschatte ritprijs naar de door de gebruiker aangegeven bestemming. Zodra de rit is voltooid, wordt de ritprijs automatisch afgeschreven van de bankkaart die de gebruiker moet invoeren bij het aanmelden voor de applicatie. De applicatie bevat ook een beoordelingsfunctie waarmee chauffeurs kunnen worden beoordeeld door passagiers en passagiers door chauffeurs. Gemiddelde scores die onder een bepaalde drempel vallen, kunnen leiden tot uitsluiting van het platform.
  7. De door het Uber-platform aangeboden vervoerdiensten zijn onderverdeeld in verschillende categorieën, afhankelijk van de kwaliteit van de chauffeurs en het soort voertuig. Volgens de informatie die verweerster in het hoofdgeding heeft verstrekt, gaat het in deze procedure om een dienst met de naam UberPop, waarbij niet-professionele particuliere chauffeurs passagiers vervoeren met hun eigen voertuigen.
  8. De tariefschaal wordt opgesteld door de exploitant van het platform op basis van de afstand en de duur van de reis. Het varieert naargelang de vraag op een bepaald moment, zodat het tarief tijdens piekuren meerdere keren hoger kan liggen dan het basistarief. Het tarief wordt berekend door de applicatie en automatisch aangerekend door de platformexploitant, die een deel van zijn vergoeding inhoudt, doorgaans tussen 20% en 25%, en de rest aan de bestuurder betaalt. De belangrijkste procedures
  9. Asociación Profesional Elite Taxi (hierna: "Elite Taxi") is een beroepsorganisatie die taxichauffeurs in de stad Barcelona (Spanje) vertegenwoordigt. Op 29 oktober 2014 heeft Elite Taxi bij de Juzgado de lo Mercantil No 3 de Barcelona (Rechtbank van koophandel nr. 3 te Barcelona, Spanje) een vordering ingesteld waarbij de rechter onder meer wordt verzocht om Uber Systems Spain SL (hierna: "Uber Spain"), een vennootschap naar Spaans recht, te veroordelen tot vaststelling dat haar activiteiten, die beweerdelijk in strijd zijn met de geldende wetgeving en neerkomen op misleidende praktijken, daden van oneerlijke mededinging zijn; haar te gelasten een einde te maken aan haar oneerlijke gedragingen, bestaande in het ondersteunen van andere ondernemingen van het concern door het aanbieden van boekingsdiensten op aanvraag via mobiele apparatuur en internet, wanneer dat direct of indirect verband houdt met het gebruik van het digitale platform Uber in Spanje, en haar te verbieden om in de toekomst nog dergelijke activiteiten te verrichten. Volgens de vaststellingen van de verwijzende rechter beschikken noch Uber Spain noch de eigenaars of bestuurders van de betrokken voertuigen over de vergunningen en toelatingen die zijn vereist op grond van de verordening inzake taxidiensten in het grootstedelijk gebied Barcelona.
  10. Uber Spanje ontkent inbreuk te hebben gemaakt op de vervoerswetgeving. Zij betoogt dat het de vennootschap naar Nederlands recht, Uber BV, is die de Uber-applicatie exploiteert in de Europese Unie, met inbegrip van Spanje, en dat verzoeksters vorderingen derhalve tegen die vennootschap moeten worden gericht. Uber Spanje stelt dat zij slechts reclametaken verricht namens Uber BV. Zij herhaalt deze beweringen in haar opmerkingen in de onderhavige zaak.
  11. Aangezien het hier om een feitelijke vraag gaat, is het aan de verwijzende rechter om te beslissen tot welke van de twee bovengenoemde ondernemingen een eventueel rechterlijk bevel moet worden gericht. Ik ben er echter van uitgegaan dat het bedrijf Uber BV de Uber-applicatie in de Europese Unie exploiteert. (6) Dit is de vooronderstelling - die niet zonder gevolgen is vanuit het oogpunt van het EU-recht - waarop mijn analyse zal worden gebaseerd. In dit advies zal ik de term "Uber" gebruiken om zowel het elektronische boekingsplatform als de exploitant ervan aan te duiden.
  12. Ik wijs er ook op dat, wat het voorwerp van het hoofdgeding betreft, er hier geen sprake van is dat de Uber-applicatie op smartphones wordt geblokkeerd of anderszins onbruikbaar wordt gemaakt. Er is niet om een bevel of enige andere maatregel in die zin verzocht. In het hoofdgeding gaat het enkel om de mogelijkheid dat Uber de dienst UberPop in de stad Barcelona aanbiedt door middel van deze applicatie. Prejudiciële vragen en procedure voor het Hof
  13. Aangezien de Juzgado Mercantil No 3 de Barcelona (Rechtbank van koophandel nr. 3 van Barcelona) van oordeel was dat een uitlegging van verschillende bepalingen van het EU-recht nodig was om uitspraak te kunnen doen in de bij haar aanhangige zaak, heeft zij besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vragen:

"(1) Voor zover artikel 2, lid 2, sub d, van [richtlijn 2006/123] vervoersactiviteiten van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluit, moet de door verweerster met winstoogmerk uitgeoefende activiteit, die erin bestaat op te treden als tussenpersoon tussen de eigenaar van een voertuig en een persoon die zich binnen een stad moet verplaatsen, door het beheer van de IT-middelen - in de woorden van verweerster, "smartphone en technologisch platform" interface en softwaretoepassing - die hen in staat stellen met elkaar in verbinding te staan, worden beschouwd als een zuivere vervoerdienst of moet zij worden beschouwd als een dienst van een elektronische tussenpersoon of een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 2, van [richtlijn 98/34]?

(2) Kan deze activiteit in het kader van de vaststelling van de juridische aard ervan ... ten dele als een dienst van de informatiemaatschappij worden beschouwd en, zo ja, moet de elektronische intermediaire dienst dan profiteren van het beginsel van het vrij verrichten van diensten zoals gewaarborgd in de [EU]-wetgeving - artikel 56 VWEU en de richtlijnen [2006/123] en ... [2000/31]?

(3) Indien de door [Uber Spain] verrichte dienst niet als een vervoerdienst zou worden beschouwd en derhalve zou worden geacht te vallen onder de gevallen waarop richtlijn 2006/123 betrekking heeft, is artikel 15 van de wet betreffende oneerlijke mededinging - dat betrekking heeft op de schending van de regels inzake mededinging - dan in strijd met richtlijn 2006/123? in het bijzonder artikel 9 betreffende de vrijheid van vestiging en vergunningstelsels, wanneer naar nationale wetten of wettelijke bepalingen wordt verwezen zonder rekening te houden met het feit dat het stelsel voor het verkrijgen van licenties, vergunningen en toelatingen op geen enkele wijze beperkend of onevenredig mag zijn, dat wil zeggen het beginsel van de vrijheid van vestiging niet op onredelijke wijze mag belemmeren?

(4) Indien wordt bevestigd dat richtlijn [2000/31] van toepassing is op de door [Uber Spain] verrichte dienst, zijn beperkingen in een lidstaat met betrekking tot het vrij verrichten van de elektronische intermediaire dienst vanuit een andere lidstaat, in de vorm van het afhankelijk stellen van de dienst van een vergunning of licentie, of in de vorm van een rechterlijk bevel dat het verrichten van de elektronische intermediaire dienst verbiedt op basis van de toepassing van de nationale wetgeving inzake oneerlijke concurrentie, geldige maatregelen die afwijkingen vormen van artikel 3, lid 2, van richtlijn [2000/31] overeenkomstig artikel 3, lid 4, van die richtlijn?".

  1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing is op 7 augustus 2015 bij het Hof ingekomen. Schriftelijke opmerkingen werden ingediend door de partijen in het hoofdgeding, de Spaanse, Finse, Franse en Griekse regering, de Ierse, Nederlandse en Poolse regering, de Europese Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). Met uitzondering van de Griekse regering waren deze belanghebbenden, samen met de Estse regering, vertegenwoordigd op de hoorzitting van 29 november 2016. Analyse
  2. De verwijzende rechter stelt vier prejudiciële vragen: de eerste twee betreffen de kwalificatie van de activiteit van Uber in het licht van de richtlijnen 2000/31 en 2006/123 alsook van het VWEU, terwijl de tweede twee betrekking hebben op de conclusies die in voorkomend geval uit deze kwalificatie moeten worden getrokken. De kwalificatie van de activiteit van Uber
  3. Met zijn eerste twee vragen vraagt de verwijzende rechter in wezen of de activiteit van Uber binnen de werkingssfeer van de richtlijnen 2006/123 en 2000/31 en de bepalingen van het VWEU inzake het vrij verrichten van diensten valt.
  4. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, moet deze activiteit in de eerste plaats worden geanalyseerd in het licht van het systeem van richtlijn 2000/31 en de definitie van "dienst van de informatiemaatschappij" in artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34, een definitie waarnaar artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 verwijst.
  5. In de tweede plaats moet worden vastgesteld of deze activiteit een vervoerdienst of een dienst op het gebied van vervoer in de zin van artikel 58, lid 1, VWEU en artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123 is. Het vrije verkeer van diensten op het gebied van vervoer wordt verwezenlijkt in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid (7 ) en deze diensten zijn derhalve krachtens voornoemde bepaling uitgesloten van de werkingssfeer van richtlijn 2006/123. De activiteit van Uber in het licht van Richtlijn 2000/31
  6. Om te beoordelen of de activiteit van Uber binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/31 valt, moet worden verwezen naar de definitie van diensten van de informatiemaatschappij in artikel 2, sub a, van die richtlijn. Deze definitie verwijst naar artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34.
  7. Volgens deze laatste bepaling is een dienst van de informatiemaatschappij een dienst die tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer wordt verricht. Het criterium of een dienst tegen vergoeding en op individueel verzoek wordt verricht, lijkt niet problematisch. Hetzelfde kan echter niet worden gezegd van de vraag of een dienst op afstand langs elektronische weg wordt verricht.
  8. Zoals in het gedeelte over de feiten van het hoofdgeding kort is uiteengezet, maakt Uber het in wezen mogelijk om met behulp van een smartphoneapplicatie een bestuurder te lokaliseren en deze in contact te brengen met een potentiële passagier met het oog op het verstrekken van stedelijk vervoer op verzoek. Het gaat dus om een samengestelde dienst, aangezien een deel ervan langs elektronische weg wordt verricht en het andere deel per definitie niet. De vraag is of een dergelijke dienst binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2000/31 valt.

- Samengestelde diensten onder Richtlijn 2000/31

  1. Richtlijn 2000/31 heeft tot doel de doeltreffendheid van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij te waarborgen. Deze diensten worden in artikel 2, sub a, van de richtlijn gedefinieerd onder verwijzing naar artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34. Volgens deze laatste bepaling zijn diensten van de informatiemaatschappij onder meer "geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen verzonden, doorgeleid en ontvangen". (8)
  2. Natuurlijk bestaan sommige leveringen uit onderdelen die niet langs elektronische weg worden verzonden, omdat ze niet gedematerialiseerd kunnen worden. De online verkoop van fysieke goederen is hier een goed voorbeeld van, omdat deze noodzakelijkerwijs binnen het toepassingsgebied van diensten van de informatiemaatschappij valt, volgens overweging 18 van Richtlijn 2000/31. Richtlijn 2000/31 bepaalt ook dat het gecoördineerde gebied, dat wil zeggen het geheel van rechtsregels die van toepassing zijn op een dienst van de informatiemaatschappij en op grond waarvan de lidstaten in beginsel de activiteiten van in andere lidstaten gevestigde dienstverleners niet kunnen beperken, geen betrekking heeft op eisen die gelden voor diensten die niet langs elektronische weg worden geleverd. (9) Het staat de lidstaten derhalve vrij om, behoudens de beperkingen die door andere bepalingen van het EU-recht kunnen worden opgelegd, de vrijheid van dienstverrichters te beperken op grond van regels betreffende diensten die niet langs elektronische weg worden verricht. (10)
  3. Wil Richtlijn 2000/31 echter haar doel van liberalisering van de diensten van de informatiemaatschappij bereiken, dan moet een liberalisering die zich beperkt tot de elektronische component alleen, een reëel effect hebben op de mogelijkheid om de activiteit uit te oefenen. Daarom heeft de wetgever zich geconcentreerd op diensten die in principe volledig langs elektronische weg worden geleverd, waarbij eventuele leveringen via andere wegen slechts bijkomstig zijn. Het zou zinloos zijn om enkel een secundair aspect van een samengestelde dienst te liberaliseren indien deze dienst niet vrij zou kunnen worden verricht op grond van regels die buiten het toepassingsgebied van de bepalingen van richtlijn 2000/31 vallen. Niet alleen zou een dergelijke schijnbare liberalisering haar doel voorbijschieten, zij zou ook nadelige gevolgen hebben, die zouden leiden tot rechtsonzekerheid en een verminderd vertrouwen in de EU-wetgeving.
  4. Daarom zou een interpretatie van het begrip diensten van de informatiemaatschappij die onlineactiviteiten zonder zelfstandige economische waarde binnen het toepassingsgebied ervan brengt, ondoeltreffend zijn om de doelstelling van Richtlijn 2000/31 te bereiken.
  5. In het geval van samengestelde diensten, dat wil zeggen diensten die elektronische en niet-elektronische elementen bevatten, kan een dienst worden geacht volledig langs elektronische weg te worden verricht, in de eerste plaats wanneer de dienst die niet langs elektronische weg wordt verricht, economisch onafhankelijk is van de dienst die wel langs elektronische weg wordt verricht.
  6. Deze situatie doet zich met name voor wanneer een bemiddelende dienstverlener de commerciële relaties tussen een gebruiker en een onafhankelijke dienstverlener (of verkoper) vergemakkelijkt. Platforms voor de aankoop van vluchten of hotelreserveringen zijn hier een voorbeeld van. In die gevallen vertegenwoordigt het aanbod van de tussenpersoon een echte toegevoegde waarde voor zowel de gebruiker als de betrokken handelaar, maar blijft het economisch onafhankelijk omdat de handelaar zijn activiteit afzonderlijk uitoefent.
  7. Wanneer daarentegen de verlener van de dienst die langs elektronische weg wordt verricht, ook de verlener is van de dienst die niet langs elektronische weg wordt verricht, of wanneer hij een beslissende invloed uitoefent op de voorwaarden waaronder laatstgenoemde dienst wordt verricht, zodat beide diensten een onlosmakelijk geheel vormen, moet mijns inziens het hoofdbestanddeel van de voorgenomen dienst worden bepaald, dat wil zeggen het bestanddeel dat daaraan een economische betekenis verleent. Om een dienst als dienst van de informatiemaatschappij te kunnen aanmerken, moet dit hoofdbestanddeel langs elektronische weg worden verricht.
  8. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de online verkoop van goederen. Bij onlineverkoop worden de wezenlijke onderdelen van de transactie, namelijk het doen van het aanbod en de aanvaarding ervan door de koper, het sluiten van de overeenkomst en meestal ook de betaling, langs elektronische weg verricht en vallen ze onder de definitie van dienst van de informatiemaatschappij. Dat was de conclusie van het Hof in zijn arrest in de zaak Ker-Optika. (11) De levering van de gekochte goederen is gewoon de uitvoering van een contractuele verplichting, zodat de regels die van toepassing zijn op de levering in principe geen invloed mogen hebben op de verrichting van de hoofddienst.
  9. Ik denk echter niet dat Richtlijn 2000/31 zo moet worden uitgelegd dat elke handelsgerelateerde onlineactiviteit, of die nu slechts bijkomstig, secundair of voorbereidend van aard is, die niet economisch onafhankelijk is, per se een dienst van de informatiemaatschappij is.
  10. Ik zal nu de activiteiten van Uber onderzoeken in het licht van de voorgaande overwegingen.

- De activiteit van Uber

  1. Het resultaat van deze analyse zal in grote mate afhangen van de vraag of de activiteit van Uber moet worden beschouwd als een geheel dat enerzijds een dienst omvat waarbij passagiers en chauffeurs met elkaar in contact worden gebracht via het elektronische platform en anderzijds de levering van vervoer in strikte zin, dan wel of deze twee diensten als twee afzonderlijke diensten moeten worden beschouwd. Ik begin met deze vraag.
  2. Bij de kwalificatie van een activiteit in het licht van de relevante wettelijke bepalingen moet van een aantal feitelijke veronderstellingen worden uitgegaan. Aangezien de door de verwijzende rechter verstrekte feitelijke informatie onvolledig is en de betrokken dienst in Spanje als gevolg van verschillende rechterlijke bevelen is opgeschort, zal mijn analyse worden gebaseerd op de beschikbare informatie over de werkwijze van Uber in andere landen. (12) Deze werkwijzen komen in grote lijnen overeen. Hoe dan ook is het aan de verwijzende rechter om de definitieve feitelijke beoordelingen te maken.
  3. Wat is Uber? Is het een vervoersbedrijf, een taxibedrijf om het zo maar te zeggen? Of is het alleen een elektronisch platform waarmee gebruikers een vervoersdienst van iemand anders kunnen vinden, boeken en betalen?
  4. Uber wordt vaak beschreven als een onderneming (of platform) in de 'collaboratieve' economie. Ik denk niet dat het zinvol is de precieze betekenis van die term hier te bespreken. (13) Wat voor Uber relevant is, is dat het zeker niet als een rituitwisselingsplatform kan worden beschouwd. (14) Chauffeurs op het Uber-platform bieden passagiers een vervoersdienst aan naar een door de passagier gekozen bestemming en ontvangen daarvoor een bedrag dat veel hoger is dan de loutere vergoeding van gemaakte onkosten. Het gaat dus om een traditionele vervoersdienst. Of het al dan niet wordt beschouwd als onderdeel van een "collaborative economy" is irrelevant voor de kwalificatie ervan volgens de geldende wetgeving.
  5. In zijn schriftelijke opmerkingen beweert Uber dat het gewoon het aanbod (het aanbod van stedelijk vervoer) afstemt op de vraag. Ik denk echter dat dit een te beperkte kijk is op zijn rol. Uber doet in feite veel meer dan vraag en aanbod op elkaar afstemmen: het creëert het aanbod zelf. Het stelt ook regels op over de essentiële kenmerken van het aanbod en organiseert hoe het werkt.
  6. Uber maakt het mogelijk voor personen die de activiteit van stedelijk personenvervoer willen uitoefenen, om zich aan te sluiten op zijn toepassing en die activiteit uit te oefenen onder voorbehoud van de door Uber opgelegde voorwaarden, die bindend zijn voor de bestuurders door middel van het contract voor het gebruik van de toepassing. Er zijn talrijke voorwaarden. Ze hebben zowel betrekking op de toegang tot en de uitoefening van de activiteit als op het gedrag van de chauffeurs tijdens de dienstverlening.
  7. Om als bestuurder toegang te krijgen tot de Uber-toepassing, moet je dus over een auto beschikken. (15) De voertuigen die namens Uber mogen rijden, moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen die per land en stad lijken te verschillen. Als algemene regel geldt echter dat het moet gaan om vier- of vijfdeurs personenvoertuigen waarvoor ten minste een leeftijdsgrens geldt. De voertuigen moeten een technische keuring hebben ondergaan en voldoen aan de bepalingen inzake verplichte verzekering. (16)
  8. Bestuurders moeten uiteraard in het bezit zijn van een rijbewijs (voor een bepaalde periode) en geen strafblad hebben. In sommige landen is ook een lijst met verkeersovertredingen vereist.
  9. Hoewel er in het kader van het Uber-platform geen regels zijn voor de werktijd, zodat chauffeurs deze activiteit naast andere kunnen uitoefenen, is het duidelijk dat de meeste ritten worden uitgevoerd door chauffeurs voor wie Uber hun enige of belangrijkste beroepsactiviteit is. Chauffeurs ontvangen ook een financiële beloning van Uber als ze een groot aantal ritten verzamelen. Bovendien informeert Uber de bestuurders over waar en wanneer ze kunnen rekenen op een groot aantal ritten en/of voorkeurstarieven. Op die manier kan Uber, zonder formele beperkingen uit te oefenen op bestuurders, zijn aanbod aanpassen aan schommelingen in de vraag.
  10. De Uber-applicatie bevat een beoordelingsfunctie waarmee chauffeurs beoordeeld kunnen worden door passagiers en vice versa. Een gemiddelde score die onder een bepaalde drempel valt, kan leiden tot uitsluiting van het platform, vooral voor chauffeurs. Uber oefent dus controle uit, zij het indirect, over de kwaliteit van de diensten die chauffeurs leveren.
  11. Tot slot bepaalt Uber de prijs van de geleverde dienst. Die prijs wordt berekend op basis van de afstand en de duur van de rit, zoals geregistreerd door de applicatie met behulp van GPS. Een algoritme past de prijs vervolgens aan de intensiteit van de vraag aan door een passende vermenigvuldigingsfactor op het basistarief toe te passen wanneer de vraag toeneemt als gevolg van bijvoorbeeld een evenement of gewoon een verandering in de weersomstandigheden, zoals een storm.
  12. Hoewel de vertegenwoordigers van Uber tijdens de hoorzitting verklaarden dat chauffeurs in principe vrij zijn om een lager tarief te vragen dan het tarief dat in de aanvraag wordt vermeld, lijkt dit mij geen echt haalbare optie voor chauffeurs. Hoewel chauffeurs in theorie een dergelijke vrijheid hebben, is het tarief dat Uber in rekening brengt het bedrag dat voortvloeit uit de ritprijs zoals berekend in de aanvraag. Aangezien elke verlaging van de door de passagier betaalde ritprijs in het nadeel van de bestuurder is, is het onwaarschijnlijk dat bestuurders van die discretionaire bevoegdheid gebruik zouden maken. (17) Bijgevolg kan volgens mij moeilijk worden ontkend dat de ritprijs door Uber wordt vastgesteld.
  13. Zo oefent Uber controle uit over alle relevante aspecten van een stedelijke vervoersdienst: over de prijs, uiteraard, maar ook over de minimale veiligheidsvoorwaarden door middel van voorafgaande eisen aan chauffeurs en voertuigen, over de toegankelijkheid van het vervoersaanbod door chauffeurs aan te moedigen om te werken wanneer en waar de vraag groot is, over het gedrag van chauffeurs door middel van het beoordelingssysteem en, ten slotte, over mogelijke uitsluiting van het platform. De andere aspecten zijn naar mijn mening van secundair belang vanuit het perspectief van een gemiddelde gebruiker van stedelijke vervoersdiensten en hebben geen invloed op zijn economische keuzes. Uber controleert dus de economisch belangrijke aspecten van de vervoersdienst die via zijn platform wordt aangeboden.
  14. Hoewel deze controle niet wordt uitgeoefend in de context van een traditionele werkgever-werknemerrelatie, moet men zich niet laten misleiden door de schijn. Indirecte controle zoals die wordt uitgeoefend door Uber, op basis van financiële prikkels en gedecentraliseerde beoordelingen door passagiers, met een schaaleffect (18), maakt het mogelijk om te managen op een manier die net zo - zo niet effectiever - is dan management op basis van formele orders van een werkgever aan zijn werknemers en directe controle over de uitvoering van die orders.
  15. Uit het voorgaande leid ik af dat de activiteit van Uber bestaat in een enkele levering van vervoer in een voertuig dat wordt gelokaliseerd en gereserveerd door middel van de smartphone-applicatie en dat deze dienst vanuit economisch oogpunt (19 ) door Uber of namens Uber wordt geleverd. De dienst wordt ook op die manier aan gebruikers gepresenteerd en door hen waargenomen. Wanneer gebruikers besluiten om gebruik te maken van de diensten van Uber, zijn ze op zoek naar een vervoersdienst die bepaalde functies en een bepaalde kwaliteit biedt. Dergelijke functies en vervoerskwaliteit worden gegarandeerd door Uber.
  16. De bovenstaande bevinding betekent echter niet dat de chauffeurs van Uber noodzakelijkerwijs als haar werknemers moeten worden beschouwd. Het is heel goed mogelijk dat het bedrijf zijn diensten aanbiedt via onafhankelijke handelaars die namens het bedrijf optreden als onderaannemers. De controverse over de status van chauffeurs met betrekking tot Uber, die in sommige lidstaten al tot rechterlijke uitspraken heeft geleid (20 ), staat volledig los van de rechtsvragen die in deze zaak aan het Hof worden voorgelegd.
  17. Hetzelfde geldt voor de kwestie van de eigendom van de voertuigen. Het feit dat Uber niet de eigenaar is, is mijns inziens irrelevant, aangezien een handelaar heel goed vervoersdiensten kan verrichten met voertuigen van derden, met name indien hij voor die diensten een beroep doet op die derden, ongeacht de aard van de rechtsbetrekking die beide partijen bindt.
  18. Anderzijds ben ik van mening dat de vaststelling die onmiddellijk hierboven is gedaan, eraan in de weg staat dat Uber wordt behandeld als een loutere tussenpersoon tussen bestuurders en passagiers. Chauffeurs die op het Uber-platform werken, oefenen geen zelfstandige activiteit uit die onafhankelijk van het platform bestaat. Integendeel, de activiteit bestaat uitsluitend dankzij het platform (21 ), zonder hetwelk zij geen zin zou hebben.
  19. Daarom denk ik dat het verkeerd is om Uber te vergelijken met bemiddelingsplatforms zoals die gebruikt worden om hotels te boeken of vluchten te kopen.
  20. Er zijn duidelijk overeenkomsten, bijvoorbeeld wat betreft de mechanismen om rechtstreeks op het platform te boeken of te kopen, de betalingsfaciliteiten of zelfs de beoordelingssystemen. Dit zijn diensten die het platform aanbiedt aan zijn gebruikers.
  21. In tegenstelling tot de situatie van de chauffeurs van Uber zijn zowel hotels als luchtvaartmaatschappijen ondernemingen die volledig onafhankelijk van enig bemiddelingsplatform functioneren en waarvoor dergelijke platforms slechts een van de vele manieren zijn om hun diensten aan de man te brengen. Bovendien zijn het de hotels en luchtvaartmaatschappijen - en niet de boekingsplatforms - die de voorwaarden bepalen waaronder hun diensten worden verleend, te beginnen met de prijzen. (22) Deze ondernemingen werken ook volgens de regels die specifiek zijn voor hun activiteitensector, zodat de boekingsplatforms geen voorafgaande controle uitoefenen over de toegang tot de activiteit, zoals Uber doet met zijn chauffeurs.
  22. Tot slot geven dergelijke boekingsplatformen gebruikers een echte keuze tussen verschillende aanbieders waarvan het aanbod verschilt op een aantal belangrijke punten vanuit het perspectief van de gebruiker, zoals vlucht- en accommodatienormen, vluchttijden en hotellocatie. Bij Uber daarentegen zijn deze aspecten gestandaardiseerd en bepaald door het platform, zodat de passagier in de regel de dienst van de snelst beschikbare chauffeur zal aanvaarden.
  23. Uber is dus niet louter een tussenpersoon tussen chauffeurs die af en toe vervoersdiensten willen aanbieden en passagiers die op zoek zijn naar dergelijke diensten. Integendeel, Uber is een echte organisator en exploitant van stedelijke vervoersdiensten in de steden waar het actief is. Weliswaar is haar concept innovatief, zoals Uber in haar opmerkingen in de zaak stelt, maar deze innovatie heeft wel betrekking op het stedelijk vervoer.
  24. Ik moet er ook op wijzen dat de classificatie van Uber als een platform dat onafhankelijke dienstverleners groepeert, vragen kan doen rijzen vanuit het oogpunt van het mededingingsrecht. (23) Ik zal dit punt echter niet verder uitwerken, omdat het de grenzen van deze zaak overschrijdt.
  25. In het besturingssysteem van Uber heeft het met elkaar in contact brengen van potentiële passagiers en chauffeurs dus geen eigen economische waarde, omdat, zoals hierboven uiteengezet, chauffeurs die voor Uber werken geen zelfstandige economische activiteit uitoefenen - althans niet wanneer zij in het kader van de diensten van Uber rijden. In het kader van die dienst kunnen de chauffeurs van Uber ten eerste alleen passagiers vinden via de Uber-applicatie en ten tweede kunnen via die applicatie alleen chauffeurs worden gevonden die op het platform werken. Het ene is dus onlosmakelijk verbonden met het andere en samen vormen zij één enkele dienst. Ik denk ook niet dat het aanbieden van vervoer in strikte zin als van ondergeschikt belang kan worden beschouwd.
  26. Het is waar dat het innovatieve karakter van het Uber-platform voor een groot deel gebaseerd is op het gebruik van nieuwe technologieën, zoals GPS en smartphones, om het stedelijk vervoer te organiseren. Maar daar stopt de innovatie niet: ze strekt zich ook uit tot de organisatie van het vervoer zelf, zonder welke Uber niet meer zou zijn dan een applicatie om taxi's te reserveren. Binnen de context van deze dienst is het dus ongetwijfeld het vervoer dat het belangrijkste aanbod is en dat de dienst economische betekenis geeft. Gebruikers zoeken chauffeurs met één doel voor ogen: vervoerd worden van A naar B. De aansluitingsfase is dus louter voorbereidend om de hoofdprestatie in de best mogelijke omstandigheden te kunnen leveren.
  27. Het aanbod waarbij passagiers en bestuurders met elkaar in contact worden gebracht, staat dus niet op zichzelf en is evenmin het belangrijkste aanbod met betrekking tot het vervoersaanbod. Bijgevolg kan het niet worden aangemerkt als een "dienst van de informatiemaatschappij". Met een dergelijke kwalificatie zouden de liberaliseringsdoelstellingen die aan richtlijn 2000/31 ten grondslag liggen, niet kunnen worden bereikt, omdat de lidstaten, zelfs indien de verbindingsactiviteit zou worden geliberaliseerd, de vrijheid zouden hebben om de verwezenlijking ervan onmogelijk te maken door regels voor de vervoersactiviteit op te leggen. Het enige resultaat van een dergelijke liberalisering zou dus zijn dat de lidstaat waar de dienstverlener is gevestigd, kan profiteren van de vestiging (in de vorm van investeringen, nieuwe banen en belastinginkomsten), terwijl het verrichten van de dienst op zijn grondgebied wordt verhinderd op grond van de regels inzake leveringen die niet onder Richtlijn 2000/31 vallen. (24) Een dergelijke situatie zou afbreuk doen aan de grondgedachte achter het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij, zoals georganiseerd door de richtlijn, die berust op het toezicht op de wettigheid van de activiteiten van de dienstverlener door de lidstaat waar hij is gevestigd en op de erkenning van dat toezicht door andere lidstaten. (25)
  28. De bovenstaande situatie, waarin de werking van het platform formeel niet verboden is maar, vanwege het feitelijke model dat door de UberPop service wordt gebruikt, gebaseerd is op niet-professionele chauffeurs, de vervoersactiviteit niet kan worden uitgeoefend in overeenstemming met de wet, heeft een ander ongewenst effect. Het is gebleken dat Uber een aantal methodes gebruikt, waarover in de pers is bericht, om te voorkomen dat de autoriteiten controles uitvoeren op zijn chauffeurs, zoals het tijdelijk afsluiten van de applicatie in sommige gebieden. Uber biedt ook juridische en financiële hulp aan chauffeurs die zijn bestraft voor het leveren van vervoersdiensten zonder de vereiste vergunning. Chauffeurs hebben zelf verschillende manieren om controles te omzeilen. (26) Deze onvolledige - of eenvoudigweg schijnbare - liberalisering, waarbij een onderdeel van een samengestelde activiteit wordt geliberaliseerd terwijl een ander onderdeel gereglementeerd blijft, leidt dus tot rechtsonzekerheid, waardoor grijze zones ontstaan en wetsovertredingen worden aangemoedigd. De activiteit van Uber in het licht van Richtlijn 2006/123/EG
  29. Het wekt geen verbazing dat de activiteit van Uber, zoals beschreven in de voorgaande punten, namelijk als één enkele dienst die zowel de identificatie van een beschikbare bestuurder en de boeking van een rit als de levering van vervoer stricto sensu omvat, kan worden aangemerkt als een dienst op het gebied van vervoer in de zin van artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123/EG.
  30. Hoewel de formulering van deze bepaling, die "diensten op het gebied van vervoer" uitsluit van de werkingssfeer van richtlijn 2006/123, op zich niet lijkt te volstaan om tot een dergelijke vaststelling te komen, laat overweging 21 van de richtlijn geen twijfel bestaan, aangezien daarin wordt gesteld dat de diensten in kwestie "stedelijk vervoer [en] taxi's" omvatten. Het is dus niet nodig om in discussie te treden over de vraag of de diensten van Uber een soort taxidienst vormen: alle vormen van stedelijk vervoer worden genoemd en Uber is er zeker een van.
  31. De activiteit van Uber zal ook moeten worden aangemerkt als vallend onder de uitzondering op het vrij verrichten van diensten van artikel 58, lid 1, VWEU en onderworpen zijn aan de regels van artikel 90 en volgende VWEU. VWEU. In artikel 91, lid 1, sub b, VWEU worden de "voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot het verrichten van vervoersdiensten in een lidstaat waarin zij niet gevestigd zijn" uitdrukkelijk genoemd als een gebied waarvoor regels moeten worden vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid. Indien wordt aangenomen, zoals ik heb aangevoerd, dat Uber stedelijke vervoersdiensten verricht, moet zij, zo niet als vervoerder in strikte zin, dan toch op zijn minst als organisator van vervoersdiensten worden beschouwd.
  32. Zonder zelfs maar het arrest Grupo Itevelesa e.a. (27 ) te hoeven onderzoeken, dat de verwijzende rechter in zijn verwijzingsbeschikking heeft vermeld, moet dus worden geconcludeerd dat de activiteit van Uber een dienst op het gebied van vervoer in de zin van artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123 is. Zij valt dus buiten de werkingssfeer van deze richtlijn. Bovendien valt de activiteit van Uber onder de uitzondering op het vrij verrichten van diensten van artikel 58, lid 1, VWEU en valt zij onder de bepalingen van de artikelen 90 en volgende VWEU. VWEU. Conclusie over de eerste en de tweede prejudiciële vraag
  33. De voorgaande overwegingen samenvattend, ben ik van mening dat in het geval van samengestelde diensten, bestaande uit een component die langs elektronische weg wordt geleverd en een andere component die niet langs elektronische weg wordt geleverd, de eerste component economisch onafhankelijk moet zijn van de tweede of de hoofdcomponent van de twee moet zijn om te kunnen worden aangemerkt als een "dienst van de informatiemaatschappij". De activiteit van Uber moet worden gezien als een geheel dat zowel de dienst van het met elkaar in contact brengen van passagiers en chauffeurs door middel van de smartphone-applicatie als de vervoersdienst zelf omvat, die vanuit economisch oogpunt het hoofdbestanddeel vormt. Deze activiteit kan dus niet in tweeën worden gesplitst om een deel van de dienst als dienst van de informatiemaatschappij aan te merken. Bijgevolg moet de dienst worden ingedeeld als een "dienst op het gebied van vervoer".
  34. Daarom stel ik voor dat het Hof de eerste en de tweede prejudiciële vraag als volgt beantwoordt:

- Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34, moet aldus worden uitgelegd dat een dienst die potentiële passagiers door middel van software voor mobiele telefonie in contact brengt met bestuurders die individueel stadsvervoer op verzoek aanbieden, waarbij de dienstverlener controle uitoefent over de voornaamste voorwaarden waaronder het in dat kader verrichte vervoer wordt verricht, met name over de prijs, geen dienst van de informatiemaatschappij in de zin van die bepalingen is.

- Artikel 58, lid 1, VWEU en artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123 moeten aldus worden uitgelegd dat de in het vorige punt beschreven dienst een vervoerdienst in de zin van deze bepalingen is.

  1. Het staat uiteraard aan de verwijzende rechter om in het licht van zijn eigen feitelijke vaststellingen te beoordelen of de activiteit die in het hoofdgeding aan de orde is, voldoet aan de hierboven uiteengezette controleproef. Ik merk evenwel op dat verschillende rechterlijke instanties in verschillende lidstaten zich reeds in die zin hebben uitgesproken. (28) Dit kan als leidraad dienen voor de verwijzende rechter, in de geest van een justitieel netwerk. Slotopmerkingen
  2. Gelet op mijn voorgestelde antwoorden op de eerste en de tweede prejudiciële vraag, zijn de derde en de vierde vraag irrelevant geworden. In mijn slotopmerkingen wil ik echter de rechtsgevolgen analyseren van de mogelijkheid om de door Uber geleverde diensten te kwalificeren als een op zichzelf staande dienst, die zich beperkt tot het met elkaar in contact brengen van passagiers en chauffeurs, en die dus geen betrekking zou hebben op de levering van vervoer in strikte zin. Een dergelijke dienst zou ongetwijfeld worden behandeld als een "dienst van de informatiemaatschappij", maar ik denk niet dat het nodig zou zijn om in te gaan op de vraag of die dienst onder vervoer valt. De aansluitdienst als dienst van de informatiemaatschappij
  3. Samengevat bepaalt artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG dat een dienst van de informatiemaatschappij een dienst is die tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer wordt verricht. Een dienst die potentiële passagiers en bestuurders met elkaar in contact brengt door middel van een smartphone-applicatie zou zeker aan deze criteria voldoen.
  4. Wat het vergoede karakter van de dienst betreft, gaat in het Uber-systeem een deel van de door de passagier betaalde prijs naar de exploitant van het platform. De verbindingsdienst wordt dus door de passagier vergoed zodra de vervoersdienst is voltooid.
  5. Deze dienst, die los van de vervoersprestatie wordt onderzocht, wordt ook op afstand verricht, aangezien de twee partijen, Uber en de ontvanger van de dienst, niet gelijktijdig aanwezig zijn. De dienst wordt verricht met behulp van een smartphoneapplicatie die via internet werkt, wat duidelijk onder het begrip levering langs elektronische weg valt. Het is inderdaad de enige manier om een rit te boeken op het Uber-platform. Ten slotte wordt de dienst niet continu geleverd, maar op verzoek van de ontvanger.
  6. De dienst van Uber, zoals beschreven in punt 74 van dit advies, valt derhalve binnen het toepassingsgebied van de bepalingen van Richtlijn 2000/31/EG.
  7. Aangezien de Uber-applicatie op het grondgebied van de Europese Unie door de in Nederland gevestigde vennootschap Uber BV wordt beheerd en zowel aan de bestuurders als aan de passagiers wordt verstrekt, vindt deze verstrekking in andere lidstaten, waaronder Spanje, plaats in het kader van het vrij verrichten van diensten, dat met name wordt geregeld door artikel 3, leden 2 en 4, van richtlijn 2000/31/EG.
  8. Volgens deze bepalingen mogen de lidstaten het vrije verkeer van diensten uit andere lidstaten in beginsel niet beperken om redenen die binnen het gecoördineerde gebied vallen, door eisen in te voeren, ongeacht of deze specifiek bedoeld zijn voor de diensten van de informatiemaatschappij of algemeen van aard zijn. Het gecoördineerde gebied omvat onder meer, volgens artikel 2, sub h-i, eerste streepje, van richtlijn 2000/31, eisen met betrekking tot "de toegang tot de activiteit [...], zoals eisen inzake [...] vergunning [...]". Anderzijds bepaalt artikel 2, onder h), punt ii), derde streepje, dat "eisen die van toepassing zijn op diensten die niet langs elektronische weg worden verricht" niet onder het gecoördineerde gebied vallen.
  9. Hieruit volgt dat de vergunningsplicht voor het verrichten van bemiddelingsdiensten bij het sluiten van overeenkomsten voor stadsvervoer op verzoek, voor zover deze nog van kracht is (29 ), en voor zover zij van toepassing is op de door het Uber-platform verrichte aansluitdienst, binnen de werkingssfeer van het gecoördineerde gebied valt en dus onder het verbod van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 valt. Daarentegen vallen alle eisen die aan de bestuurders worden gesteld, zowel wat de toegang tot als de uitoefening van de vervoersactiviteit betreft, buiten het gecoördineerde gebied en bijgevolg buiten het verbod, aangezien de vervoersdienst naar zijn aard niet langs elektronische weg wordt verricht.
  10. Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG kunnen de lidstaten maatregelen nemen om af te wijken van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij, indien dit noodzakelijk is om redenen van openbare orde, volksgezondheid, openbare veiligheid of consumentenbescherming.
  11. Ofschoon de vierde prejudiciële vraag juist betrekking heeft op de rechtvaardiging van de betrokken nationale maatregelen, geeft de verwijzende rechter in zijn verzoek niet aan welke redenen kunnen rechtvaardigen dat voor de intermediaire activiteit op het gebied van vervoer een vergunningsplicht geldt. In haar opmerkingen voert de Spaanse regering redenen aan als verkeersbeheer en verkeersveiligheid. Dit lijken echter eerder redenen te zijn die de eisen kunnen rechtvaardigen die worden gesteld aan bestuurders die vervoersdiensten verrichten.
  12. Voor zover het specifiek om intermediaire diensten gaat, is de enige reden die door de Spaanse regering naar voren is gebracht en die op Uber van toepassing zou kunnen zijn, de reden die verband houdt met transparantie bij het vaststellen van prijzen, die binnen de werkingssfeer van consumentenbescherming valt. Ik herinner eraan dat in het Uber-systeem de ritprijs niet door de bestuurder maar door het platform wordt vastgesteld. Het lijkt mij echter dat deze transparantie kan worden gewaarborgd met middelen die minder beperkend zijn dan de eis om een vergunning te hebben voor de intermediaire activiteit, zoals een verplichting om passagiers te informeren. Een dergelijke verplichting zou dus niet voldoen aan het evenredigheidscriterium, dat uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 3, lid 4, sub a-iii, van richtlijn 2000/31/EG.
  13. De ingewikkeldheid van het beroep in het hoofdgeding vloeit evenwel voort uit het feit dat het ertoe strekt Uber sancties op te leggen wegens vermeende oneerlijke concurrentie jegens de leden van verzoekster. (30) Deze handelingen zouden niet alleen voortvloeien uit het feit dat Uber zonder de vereiste vergunning een bemiddelingsactiviteit bij het sluiten van vervoersovereenkomsten heeft uitgeoefend, maar ook uit het feit dat de bestuurders die in het kader van het Uber-platform vervoersdiensten verrichten, niet voldoen aan de voorwaarden die in de Spaanse wetgeving voor dergelijke diensten zijn gesteld. Deze voorwaarden vallen niet onder richtlijn 2000/31 of richtlijn 2006/123, aangezien zij ongetwijfeld onder het vervoer vallen.
  14. Staan de bepalingen van richtlijn 2000/31 derhalve in de weg aan het opleggen van sancties aan Uber wegens oneerlijke mededinging als gevolg van de activiteit van chauffeurs die vervoersdiensten aanbieden op dat platform? Zoals hierboven uiteengezet, (31) is Uber mijns inziens niet louter een tussenpersoon tussen passagiers en bestuurders. Zij organiseert en beheert een uitgebreid systeem voor stadsvervoer op aanvraag. Bijgevolg is zij niet alleen verantwoordelijk voor het aanbod waarbij passagiers en bestuurders met elkaar in contact worden gebracht, maar ook voor de activiteit van die bestuurders. Dit zou ook het geval zijn indien het aanbod van verbindingen onafhankelijk van het aanbod van vervoer in strikte zin zou worden beschouwd, aangezien deze twee diensten uiteindelijk door of voor rekening van Uber zouden worden verricht.
  15. De uitlegging volgens welke de activiteit van Uber in haar geheel moet kunnen profiteren van de in richtlijn 2000/31 voorziene liberalisering om de nuttige werking ervan te verzekeren, moet volgens mij worden verworpen. Een dergelijke uitlegging zou in strijd zijn met de uitdrukkelijke bepalingen van richtlijn 2000/31, volgens welke het verbod van artikel 3, lid 2, van de richtlijn enkel geldt voor eisen die betrekking hebben op langs elektronische weg verrichte diensten. (32) Volgens deze uitlegging zou elke economische activiteit theoretisch binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/31 kunnen vallen, aangezien alle handelaren thans in staat zijn om diensten langs elektronische weg aan te bieden, zoals informatie over goederen of diensten, boekingen, afspraken of betalingen.
  16. Richtlijn 2000/31 staat er dus niet aan in de weg dat in het nationale recht eisen worden gesteld die verband houden met de vervoersactiviteit in strikte zin, of dat aan Uber sancties worden opgelegd wegens niet-naleving van die eisen, ook door middel van een rechterlijk bevel om de dienst te staken. De activiteit van Uber, althans wat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst UberPop betreft, is zodanig georganiseerd dat Uber in de huidige stand van zaken niet aan de vereisten kan voldoen. Uber doet een beroep op niet-professionele chauffeurs die, aangezien zij niet over een vergunning voor stedelijk vervoer beschikken, per definitie niet aan de betrokken vereisten voldoen. De behandeling van de aansluitactiviteit als dienst van de informatiemaatschappij zou niets aan deze vaststelling veranderen, aangezien de diensten van de chauffeurs buiten het toepassingsgebied van richtlijn 2000/31 vallen. Hieruit blijkt dat het kunstmatig is om een onderscheid te maken tussen een dienst die langs elektronische weg wordt verricht en een dienst die dat niet doet, wanneer beide diensten zo nauw met elkaar verbonden zijn en door dezelfde persoon worden verricht.
  17. Ik ben evenwel van mening dat de noodzaak om de doeltreffendheid van de regels inzake het verrichten van vervoerdiensten stricto sensu te waarborgen, niet kan rechtvaardigen dat bij wijze van preventieve maatregel een vergunningsplicht wordt ingevoerd voor bemiddelingsdiensten in het algemeen. Onwettige activiteiten op dat gebied kunnen alleen worden tegengegaan met een handhavingssysteem.
  18. Concluderend ben ik van mening dat, indien de dienst van het met elkaar in verbinding brengen van potentiële passagiers en bestuurders los van het verrichten van vervoer in strikte zin en dus als dienst van de informatiemaatschappij moet worden beschouwd, artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 zich zou verzetten tegen het vereiste van een vergunning voor het verrichten van een dergelijke dienst, tenzij dit vereiste gerechtvaardigd zou zijn om een van de in artikel 3, lid 4, genoemde redenen en evenredig zou zijn aan het nagestreefde doel, hetgeen mij onwaarschijnlijk lijkt. Dit zou echter geen reëel rechtsgevolg hebben, aangezien de aansluitdienst geen economische betekenis heeft zonder de vervoersdiensten die de nationale wetgever daarentegen aan talrijke eisen kan onderwerpen. Toepasselijkheid van richtlijn 2006/123
  19. Wat de toepasselijkheid van richtlijn 2006/123 betreft, acht ik het niet nodig om te onderzoeken of een dienst die door middel van een smartphone-applicatie potentiële passagiers in contact brengt met bestuurders die op verzoek stedelijk vervoer aanbieden, valt onder het begrip dienst op het gebied van vervoer in de zin van artikel 2, lid 2, sub d, van deze richtlijn.
  20. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2006/123 bepaalt dat bepalingen van andere handelingen van Unierecht die de toegang tot en de uitoefening van een dienstenactiviteit in specifieke sectoren regelen, voorrang hebben indien deze bepalingen in strijd zijn met de richtlijn. Hoewel richtlijn 2000/31 niet een van de in deze bepaling genoemde besluiten is, wijst de formulering "deze [besluiten] omvatten" er mijns inziens duidelijk op dat de lijst niet uitputtend is en beperkt is tot besluiten waarvan de opneming op zich niet vanzelfsprekend is. Richtlijn 2000/31 is een lex specialis ten opzichte van richtlijn 2006/123, in die zin dat zij, zelfs bij gebreke van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2006/123, overeenkomstig het adagium lex posterior generali non derogat legi priori speciali, voorrang zou moeten krijgen.
  21. Als de verbindingsactiviteit wordt beschouwd als vallend onder Richtlijn 2000/31, zou deze dus buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2006/123 vallen. Conclusie
  22. Gelet op al het voorgaande stel ik voor dat het Hof de door de Juzgado Mercantil No 3 de Barcelona (handelsrechtbank nr. 3 van Barcelona, Spanje) gestelde prejudiciële vragen als volgt beantwoordt:

(1) Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel"), gelezen in samenhang met artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, moet aldus worden uitgelegd dat een dienst die potentiële passagiers door middel van software voor mobiele telefonie in contact brengt met bestuurders die individueel stadsvervoer op verzoek aanbieden, waarbij de dienstverrichter controle uitoefent over de voornaamste voorwaarden waaronder het in dat kader verrichte vervoer wordt verricht, met name over de prijs, geen dienst van de informatiemaatschappij in de zin van die bepalingen is.

(2) Artikel 58, lid 1, VWEU en artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, moeten aldus worden uitgelegd dat de in het vorige punt beschreven dienst een vervoerdienst in de zin van deze bepalingen is.

1 Originele taal: Frans.

2 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18) ("richtlijn 98/34"). Hoewel richtlijn 98/34 op 7 oktober 2015 is ingetrokken overeenkomstig artikel 11 van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241, blz. 1), is deze richtlijn ratione temporis van toepassing op de feiten van het hoofdgeding. De bewoordingen van artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2015/1535 zijn immers in wezen dezelfde.

3 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel") (PB L 178, blz. 1).

4 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).

5 Hoewel ik in dit advies de term "platform" gebruik om het systeem te beschrijven waarmee chauffeurs en passagiers met elkaar in contact worden gebracht en vervoersdiensten worden geboekt, mogen hieruit geen conclusies worden getrokken over de aard van het platform. In het bijzonder betekent deze term niet dat er slechts sprake is van een tussenpersoon, aangezien Uber geen tussenpersoon is, zoals ik hieronder zal uitleggen.

6 Zie, naast de door verweerster in het hoofdgeding verstrekte informatie, Noto La Diega, G., 'Uber law and awareness by design. Een empirisch onderzoek naar online platforms en ontmenselijkte onderhandelingen', European Journal of Consumer Law, nr. 2015/2, blz. 383 t/m 413, met name blz. 407.

7 Zie artikel 90 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 58, lid 1, VWEU.

8 Artikel 1, lid 2, tweede alinea, tweede streepje, van Richtlijn 98/34/EG. Nadruk toegevoegd.

9 Artikel 2, onder h), en artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2000/31.

10 Zie in die zin arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C-108/09, EU:C:2010:725, punten 29 en 30).

11 Arrest van 2 december 2010 (C-108/09, EU:C:2010:725, punten 22 en 28).

12 De manier waarop Uber functioneert is al het onderwerp van uitgebreide academische geschriften. Zie met name Noto La Diega, G., op. cit.; Rogers, B., 'The Social Cost of Uber', The University of Chicago Law Review Dialogue, 82/2015, pp. 85 tot 102; Gamet, L., 'UberPop (†)', Droit social, 2015, p. 929; en Prassl, J., en Risak, M., 'Uber, Taskrabbit, and Co: Platforms als werkgevers? Rethinking the Legal Analysis of Crowdwork', Comparative Labor Law & Policy Journal, vol. 37 (2016), pp. 619 tot 651. De feitelijke kwesties met betrekking tot de werkwijze van Uber blijken ook uit beslissingen van nationale rechtbanken van de lidstaten, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van het London Employment Tribunal van 28 oktober 2016, Aslam, Farrar and Others -v-Uber (zaak 2202551/2015); beslissing van de Audiencia Provincial de Madrid nr. 15/2017 van 23 januari 2017 in een zaak tussen Uber en de Asociación Madrileña del Taxi; en beschikking van het Tribunale Ordinario di Milano van 2 juli 2015 (zaken 35445/2015 en 36491/2015).

13 Zie over het begrip 'collaborative economy' met name Hatzopoulos, V., en Roma, S., 'Caring for Sharing? The Collaborative Economy under EU Law', Common Market Law Review, nr. 54, 2017, blz. 81 t/m 128, blz. 84 e.v. De Commissie heeft een definitie van dit begrip voorgesteld in haar mededeling "Een Europese agenda voor de collaboratieve economie" (COM(2016) 356 definitief, blz. 3). Omdat de definitie zo breed is, valt echter te betwijfelen of zij kan worden gebruikt om een voldoende gedifferentieerd type activiteit aan te duiden dat een specifieke juridische behandeling rechtvaardigt.

14 Ritten delen is het delen van een gemeenschappelijke reis, bepaald door de bestuurder en niet door de passagier, in ruil voor maximaal, voor de bestuurder, de terugbetaling van een deel van de reiskosten. Het contact tussen bestuurders en potentiële passagiers wordt vergemakkelijkt door online toepassingen. Het is dus een soort 'liften 2.0'. Het is in ieder geval geen winstgevende activiteit.

15 Uber ontkent voertuigen ter beschikking te stellen aan bestuurders, maar treedt via zijn Ubermarketplace-dienst op als tussenpersoon tussen bestuurders en autoverhuur- en leasemaatschappijen.

16 Het is echter niet duidelijk of dit verwijst naar de vereisten die van toepassing zijn op voertuigen die bestemd zijn om te worden gebruikt in het betaalde vervoer van passagiers of gewoon naar de formaliteiten die van toepassing zijn op voertuigen voor privégebruik.

17 Zie de uitspraak van het London Employment Tribunal aangehaald in voetnoot 12, punt 18.

18 Door het grote aantal bestuurders kan het gewenste resultaat worden bereikt zonder dat er directe en individuele controle op elk van hen hoeft te worden uitgeoefend. Aan de andere kant zorgt het grote aantal passagiers voor een effectieve en relatief objectieve controle op het gedrag van de chauffeurs, waardoor het platform van die taak wordt ontlast.

19 Ik ga hier niet in op de classificatie van de juridische relatie tussen Uber en zijn chauffeurs, dat is een kwestie van nationaal recht.

20 Zie met name het in voetnoot 12 aangehaalde arrest van het London Employment Tribunal.

21 Of een soortgelijk platform, zoals het model dat ten grondslag ligt aan Uber sinds de oprichting is gekopieerd, zonder echter dezelfde bekendheid te krijgen.

22 Het feit dat sommige platforms tariefpariteitsovereenkomsten sluiten met hotels, waarbij hotels ermee instemmen om elders geen lagere tarieven aan te bieden dan die welke op het platform in kwestie worden aangeboden, is niet van belang. Deze overeenkomsten hebben geen betrekking op het vaststellen van prijzen voor de diensten door het platform, maar op een verbintenis betreffende de tariefgerelateerde behandeling van verschillende handelspartners. Toch hebben de mededingingsautoriteiten van verschillende lidstaten vraagtekens gezet bij tariefpariteitsclausules, wat heeft geleid tot de oprichting van de Europese werkgroep voor online boekingsplatforms, onder auspiciën van de Commissie.

23 Bijvoorbeeld, het gebruik door concurrenten van hetzelfde algoritme om de prijs te berekenen is op zich niet onwettig, maar zou aanleiding kunnen geven tot hub-and-spoke conspiracy concerns wanneer de macht van het platform toeneemt. Wat betreft mogelijke problemen met het Uber-model vanuit het oogpunt van het mededingingsrecht, zie Hatzopoulos, V., en Roma, S., op. cit., pp. 110 en 120, evenals Ezrachi, A., en Stucke, M.E., 'Artificial Intelligence & Collusion: When Computers Inhibit Competition", CCLP Working Paper 40, Oxford 2015, blz. 14. Zie ook de arresten van 22 oktober 2015, AC-Treuhand/Commissie (C-194/14 P, EU:C:2015:717), en van 21 januari 2016, Eturas e.a. (C-74/14, EU:C:2016:42, punten 27 en 28 en de aangehaalde rechtspraak), alsmede mijn advies in die zaak (C-74/14, EU:C:2015:493).

24 Ik merk op dat volgens de beschikbare informatie de UberPop-dienst in Nederland, de lidstaat van vestiging van het bedrijf Uber BV, is verboden bij uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 8 december 2014 (AWB 14/726, ECLI:NL:CBB:2014:450). Zie Hatzopoulos, V., en Roma, S., op. cit., p. 91.

25 Zie artikel 3, leden 1 en 2, van Richtlijn 2000/31.

26 Met inbegrip van Greyball-software, die het mogelijk maakt om controles door de autoriteiten te omzeilen. Zie 'Uber Uses Tech to Deceive Authorities Worldwide', The New York Times van 4 maart 2017.

27 Arrest van 15 oktober 2015 (C-168/14, EU:C:2015:685).

28 Zie met name de nationale besluiten die in voetnoot 12 van dit advies worden aangehaald.

29 Zie mijn opmerkingen over deze kwestie in punt 9 van dit advies.

30 Ik wijs erop dat het hoofdgeding geen betrekking heeft op de feitelijke werking van de Uber-applicatie, maar op het aanbieden van de UberPop-dienst in de stad Barcelona.

31 Zie met name de punten 43 tot en met 53 van dit advies.

32 Zie artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 2, sub h-ii, derde streepje. Deze bepaling wordt bevestigd door overweging 18 van de richtlijn.

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=198047&pageIndex=0&doclang=en&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=27803693

20 december 2017 (*)

(Prejudiciële verwijzing - Artikel 56 VWEU - Artikel 58, lid 1, VWEU - Diensten op gebied van vervoer - Richtlijn 2006/123/EG - Diensten op interne markt - Richtlijn 2000/31/EG - Richtlijn 98/34/EG - Diensten van informatiemaatschappij - Bemiddelingsdienst om door middel van smartphone-applicatie en tegen vergoeding niet-professionele bestuurders die eigen voertuig gebruiken, in contact te brengen met personen die stedelijke trajecten willen afleggen - Vereiste van vergunning)

In zaak C-434/15,

Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Mercantil no 3 de Barcelona (Rechtbank van koophandel nr. 3, Barcelona, Spanje) bij beslissing van 16 juli 2015, ingekomen bij het Hof op 7 augustus 2015, in de procedure

Beroepsvereniging Élite Taxi

v

Uber Systems Spanje SL,

HET HOF (Grote kamer),

bestaande uit K. Lenaerts, voorzitter, A. Tizzano, ondervoorzitter, R. Silva de Lapuerta, M. Ilešič, J.L. da Cruz Vilaça, J. Malenovský en E. Levits, kamerpresidenten, E. Juhász, A. Borg Barthet, D. Šváby (rapporteur), C. Lycourgos, M. Vilaras en E. Regan, rechters,

Advocaat-generaal: M. Szpunar,

Griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de schriftelijke procedure en na de hoorzitting van 29 november 2016,

na onderzoek van de opmerkingen die namens de Commissie zijn ingediend:

- Asociación Profesional Elite Taxi, door M. Balagué Farré en D. Salmerón Porras, abogados, en J. A. López-Jurado González, procurador,

- Uber Systems Spain SL, door B. Le Bret en D. Calciu, advocaten, R. Allendesalazar Corcho, J.J. Montero Pascual, C. Fernández Vicién en I. Moreno-Tapia Rivas, abogados,

- de Spaanse regering, door M. A. Sampol Pucurull en A. Rubio González, als gemachtigden,

- de regering van Estland, door N. Grünberg als gemachtigde,

- Ierland, door E. Creedon, L. Williams en A. Joyce, als gemachtigden, en A. Carroll, Barrister,

- de Griekse regering, door M. Michelogiannaki als gemachtigde,

- de Franse regering, door D. Colas, G. de Bergues en R. Coesme, als gemachtigden,

- de Nederlandse regering, door H. Stergiou en M. Bulterman, als gemachtigden,

- de Poolse regering, door B. Majczyna als gemachtigde,

- de Finse regering, door S. Hartikainen als gemachtigde,

- de Europese Commissie, door É. Gippini Fournier, F. Wilman, J. Hottiaux en H. Tserepa-Lacombe, als gemachtigden,

- de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, door C. Zatschler, Ø. Bø en C. Perrin, optredend als gemachtigden,

na kennis te hebben genomen van de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 mei 2017,

geeft het volgende

Oordeel

1 Dit verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 56 VWEU, artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18) ("richtlijn 98/34"), artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel") (PB L 178, blz. 1), en de artikelen 2 en 9 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36).

2 Het verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Asociación Profesional Elite Taxi ("Elite Taxi"), een vereniging van beroepstaxichauffeurs in Barcelona (Spanje), en Uber Systems Spain SL, een vennootschap die verbonden is met Uber Technologies Inc., betreffende de verrichting door laatstgenoemde, door middel van een smartphone-applicatie, van een betalende dienst bestaande in het verbinden van niet-professionele chauffeurs die hun eigen voertuig gebruiken, met personen die stedelijke ritten wensen te maken, zonder over een administratieve vergunning of machtiging te beschikken.

Juridische context

EU-recht

Richtlijn 98/34

3 Artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34 bepaalt:

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

...

(2) "dienst": elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

In deze definitie wordt verstaan onder:

- "op afstand" betekent dat de dienst wordt verleend zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn,

- "langs elektronische weg" betekent dat de dienst verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en opslag van gegevens, en volledig verzonden, getransporteerd en ontvangen wordt via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen,

- "op individueel verzoek van een afnemer van diensten" betekent dat de dienst wordt geleverd door de transmissie van gegevens op individueel verzoek.

Bijlage V bevat een indicatieve lijst van diensten die niet onder deze definitie vallen.

...'

4 Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241, blz. 1), is richtlijn 98/34 op 7 oktober 2015 ingetrokken. Niettemin blijft richtlijn 98/34 ratione temporis van toepassing op het hoofdgeding.

Richtlijn 2000/31

5 Artikel 2, onder a), van Richtlijn 2000/31 bepaalt dat voor de toepassing van de richtlijn onder "diensten van de informatiemaatschappij" diensten in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34 worden verstaan.

6 Artikel 3, leden 2 en 4, van Richtlijn 2000/31 bepaalt:

'2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.

...

  1. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de maatregelen zijn:

(i) noodzakelijk om een van de volgende redenen:

- de openbare orde, met name het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, met inbegrip van de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid van individuele personen,

- de bescherming van de volksgezondheid,

- openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en defensie,

- de bescherming van consumenten, met inbegrip van investeerders;

(ii) tegen een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij zijn genomen die afbreuk doet aan de onder i) genoemde doelstellingen of die een ernstig gevaar voor afbreuk aan die doelstellingen inhoudt;

(iii) evenredig zijn aan die doelstellingen;

(b) alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd gerechtelijke procedures, met inbegrip van inleidende procedures en handelingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, heeft de lidstaat:

- de in lid 1 bedoelde lidstaat verzocht maatregelen te nemen en deze lidstaat deze maatregelen niet of onvoldoende heeft genomen,

- de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis gesteld van haar voornemen om dergelijke maatregelen te nemen.".

Richtlijn 2006/123

7 Volgens overweging 21 van Richtlijn 2006/123/EG moeten "vervoersdiensten, met inbegrip van stadsvervoer, taxi's en ambulances, alsmede havendiensten, van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten".

8 Artikel 2, lid 2, onder d), van Richtlijn 2006/123 bepaalt dat de richtlijn niet van toepassing is op vervoersdiensten, met inbegrip van havendiensten, die vallen onder titel V van het derde deel van het EG-Verdrag, thans titel VI van het derde deel van het VWEU.

9 Krachtens artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2006/123, dat valt onder hoofdstuk III daarvan, getiteld "Vrijheid van vestiging van dienstverrichters":

"De lidstaten stellen de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit niet afhankelijk van een vergunningstelsel, tenzij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) het vergunningstelsel de betrokken dienstverrichter niet discrimineert;

(b) de noodzaak van een vergunningstelsel wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang;

(c) het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn.

10 In hoofdstuk IV van de richtlijn, getiteld "Vrij verkeer van diensten", stelt artikel 16 de procedures vast die dienstverrichters in staat stellen diensten te verrichten in een andere lidstaat dan die waar zij gevestigd zijn.

Spaanse wet

11 In het grootstedelijk gebied Barcelona worden taxidiensten geregeld door Ley 19/2003 del Taxi (Wet nr. 19/2003 inzake taxidiensten) van 4 juli 2003 (DOGC nr. 3926 van 16 juli 2003 en BOE nr. 189 van 8 augustus 2003) en door Reglamento Metropolitano del Taxi (Verordening inzake taxidiensten in het grootstedelijk gebied Barcelona) van 22 juli 2004, aangenomen door de Consell Metropolitá van de Entitat Metropolitana de Transport de Barcelona (Raad van bestuur van het beheersorgaan van het vervoer in het grootstedelijk gebied Barcelona, Spanje).

12 Krachtens artikel 4 van die wet:

'1. Voor het verrichten van stadstaxidiensten moet vooraf een vergunning worden verleend die de vergunninghouder het recht geeft voor elk voertuig dat bestemd is voor het verrichten van die activiteit.

  1. Vergunningen voor het uitvoeren van taxidiensten in de stad worden afgegeven door de gemeentehuizen of de bevoegde lokale autoriteiten op het grondgebied waar de activiteit zal worden uitgevoerd.
  2. Voor het verrichten van taxidiensten tussen steden is de voorafgaande verlening van de overeenkomstige vergunning door het ministerie van Vervoer van de regionale regering vereist". Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13 Op 29 oktober 2014 heeft Elite Taxi bij de Juzgado de lo Mercantil No 3 de Barcelona (Rechtbank van koophandel nr. 3, Barcelona, Spanje) een vordering ingesteld tot vaststelling dat de activiteiten van Uber Systems Spain in strijd zijn met de geldende wetgeving en neerkomen op misleidende praktijken en oneerlijke concurrentie in de zin van Ley 3/1991 de Competencia Desleal (Wet nr. 3/1991 betreffende oneerlijke concurrentie) van 10 januari 1991. Elite Taxi vordert voorts dat Uber Systems Spain wordt gelast een einde te maken aan haar oneerlijke gedragingen bestaande in het ondersteunen van andere ondernemingen van de groep door boekingsdiensten op aanvraag via mobiele apparaten en internet aan te bieden. Ten slotte vordert zij dat de rechter Uber Systems Spain verbiedt om in de toekomst nog dergelijke activiteiten te verrichten.

14 De Juzgado de lo Mercantil no 3 de Barcelona (handelsrechtbank nr. 3, Barcelona) heeft om te beginnen opgemerkt dat, hoewel Uber Systems Spain zijn activiteit in Spanje uitoefent, deze activiteit verbonden is met een internationaal platform, waardoor het gerechtvaardigd is dat de handelingen van deze onderneming op het niveau van de Unie worden beoordeeld. Het heeft ook vastgesteld dat noch Uber Systems Spain, noch de niet-professionele bestuurders van de betrokken voertuigen beschikken over de vergunningen en toelatingen die zijn vereist op grond van de verordening inzake taxidiensten in het grootstedelijk gebied Barcelona van 22 juli 2004.

15 Om vast te stellen of de praktijken van Uber Systems Spain en verbonden ondernemingen (tezamen "Uber") kunnen worden gekwalificeerd als oneerlijke praktijken die inbreuk maken op de Spaanse mededingingsregels, acht de Juzgado de lo Mercantil No 3 de Barcelona (Rechtbank van koophandel nr. 3, Barcelona) het noodzakelijk om na te gaan of Uber al dan niet een voorafgaande administratieve vergunning nodig heeft. Daartoe moet volgens de rechtbank worden vastgesteld of de door deze onderneming verrichte diensten als vervoersdiensten, als diensten van de informatiemaatschappij of als een combinatie van beide moeten worden beschouwd. Of al dan niet een voorafgaande administratieve vergunning vereist kan zijn, hangt volgens de verwijzende rechter af van de gekozen kwalificatie. De verwijzende rechter is met name van mening dat indien de betrokken dienst onder richtlijn 2006/123 of richtlijn 98/34 zou vallen, de praktijken van Uber niet als oneerlijke praktijken kunnen worden aangemerkt.

16 Daartoe stelt de verwijzende rechter vast dat Uber in contact staat of verbinding maakt met niet-professionele bestuurders aan wie zij een aantal software-instrumenten - een interface - ter beschikking stelt waarmee zij op hun beurt in contact kunnen komen met personen die stedelijke ritten willen maken en die via de gelijknamige softwaretoepassing toegang krijgen tot de dienst. Volgens de rechter heeft Uber een winstoogmerk.

17 De verwijzende rechter preciseert voorts dat het verzoek om een prejudiciële beslissing geenszins betrekking heeft op deze feitelijke elementen, maar uitsluitend op de juridische kwalificatie van de betrokken dienst.

18 Bijgevolg heeft de Juzgado de lo Mercantil No 3 de Barcelona (handelsrechtbank nr. 3, Barcelona) besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof van Justitie een prejudiciële vraag te stellen over de volgende kwesties:

"(1) Voor zover artikel 2, lid 2, sub d, van [richtlijn 2006/123] vervoersactiviteiten van de werkingssfeer van deze richtlijn uitsluit, moet de door [Uber Systems Spain] met winstoogmerk uitgeoefende activiteit, die erin bestaat op te treden als tussenpersoon tussen de eigenaar van een voertuig en een persoon die zich binnen een stad moet verplaatsen, door het beheer van de IT-middelen - in de woorden van [Uber Systems Spain] "smartphone en technologisch platform" interface en softwaretoepassing - die hen in staat stellen met elkaar in verbinding te staan, moet worden beschouwd als een zuivere vervoerdienst of moet zij worden beschouwd als een elektronische tussenpersoon of een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34?

(2) Kan deze activiteit in het kader van de vaststelling van de juridische aard ervan ... ten dele als een dienst van de informatiemaatschappij worden beschouwd en, zo ja, moet de elektronische intermediaire dienst dan profiteren van het beginsel van het vrij verrichten van diensten zoals gewaarborgd in de [EU]-wetgeving - artikel 56 VWEU en de richtlijnen [2006/123] en ... [2000/31]?

(3) Indien de door [Uber Systems Spain] verrichte dienst niet als een vervoerdienst zou worden beschouwd en derhalve zou worden geacht te vallen onder de gevallen waarop richtlijn 2006/123 betrekking heeft, is artikel 15 van wet [nr. 3/1991] betreffende oneerlijke mededinging [van 10 januari 1991] - dat betrekking heeft op de schending van de regels inzake concurrerende activiteiten - dan in strijd met richtlijn 2006/123? in het bijzonder artikel 9 betreffende de vrijheid van vestiging en vergunningstelsels, wanneer naar nationale wetten of wettelijke bepalingen wordt verwezen zonder rekening te houden met het feit dat het stelsel voor het verkrijgen van licenties, vergunningen en toelatingen op geen enkele wijze beperkend of onevenredig mag zijn, dat wil zeggen het beginsel van de vrijheid van vestiging niet op onredelijke wijze mag belemmeren?

(4) Indien wordt bevestigd dat richtlijn [2000/31] van toepassing is op de door [Uber Systems Spain] verrichte dienst, zijn beperkingen in een lidstaat met betrekking tot het vrij verrichten van de dienst van elektronische tussenpersoon vanuit een andere lidstaat, in de vorm van het afhankelijk stellen van de dienst van een vergunning of licentie, of in de vorm van een rechterlijk bevel dat het verrichten van de dienst van elektronische tussenpersoon verbiedt op basis van de toepassing van de nationale wetgeving inzake oneerlijke concurrentie, geldige maatregelen die afwijkingen vormen van artikel 3, lid 2, van richtlijn [2000/31] overeenkomstig artikel 3, lid 4, van die richtlijn?".

De jurisdictie van het Hof

19 Elite Taxi betoogt dat de juridische kwalificatie van de door Uber verrichte dienst niet tot de bevoegdheid van het Hof behoort, omdat die kwalificatie een beslissing over feitelijke vragen vereist. Onder die omstandigheden is het Hof volgens Elite Taxi niet bevoegd om de gestelde vragen te beantwoorden.

20 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de verwijzende rechter, zoals blijkt uit punt 17 hierboven, duidelijk heeft verklaard dat zijn vragen uitsluitend betrekking hebben op de juridische kwalificatie van de betrokken dienst en niet op een vaststelling of beoordeling van de feiten van het hoofdgeding. De Unierechtelijke kwalificatie van de door deze rechter vastgestelde feiten betreft evenwel de uitlegging van het Unierecht waarvoor het Hof van Justitie in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU bevoegd is (zie in die zin arrest van 3 december 2015, Banif Plus Bank, C-312/14, EU:C:2015:794, punten 51 en 52).

21 Het Hof is derhalve bevoegd om op de gestelde vragen te antwoorden.

Behandeling van de vragen

Ontvankelijkheid

22 De Spaanse, Griekse, Nederlandse, Poolse en Finse regering, de Europese Commissie en de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA merken op dat de verwijzingsbeschikking onvoldoende nauwkeurig is, zowel wat betreft de toepasselijke nationale wetgeving als wat betreft de aard van de activiteiten die in het hoofdgeding aan de orde zijn.

23 In dit verband zij eraan herinnerd dat het Hof slechts kan weigeren uitspraak te doen over een door een nationale rechter voorgelegde vraag wanneer het overduidelijk is dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met de feiten of het doel van het hoofdgeding, wanneer het probleem hypothetisch is of wanneer het Hof niet over de nodige feitelijke of juridische gegevens beschikt om een nuttig antwoord te kunnen geven op de hem gestelde vragen (arrest van 27 juni 2017, Congregación de Escuelas Pías Provincia Betania, C-74/16, EU:C:2017:496, punt 25).

24 Wat dit laatste punt betreft, vereist de noodzaak om een uitlegging van het Unierecht te geven die nuttig is voor de verwijzende rechter, volgens artikel 94, sub a en b, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof dat deze de feitelijke en juridische context van de door hem gestelde vragen bepaalt of althans de feitelijke omstandigheden uiteenzet waarop deze vragen zijn gebaseerd (zie arrest van 10 mei 2017, de Lobkowicz, C-690/15, EU:C:2017:355, punt 28).

25 Bovendien stelt de in de verwijzingsbeschikkingen verstrekte informatie het Hof volgens vaste rechtspraak van het Hof niet alleen in staat nuttige antwoorden te geven, maar dient zij ook om de regeringen van de lidstaten en andere belanghebbenden overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de gelegenheid te stellen hun opmerkingen kenbaar te maken. Het Hof dient erop toe te zien dat deze mogelijkheid wordt gewaarborgd, aangezien overeenkomstig artikel 23 alleen de verwijzingsbeschikkingen aan de belanghebbenden worden betekend, vergezeld van een vertaling in de officiële taal van elke lidstaat, maar met uitsluiting van elk dossier dat door de nationale rechter aan het Hof kan worden toegezonden (arrest van 4 mei 2016, Pillbox 38, C-477/14, EU:C:2016:324, punt 26 en de aangehaalde rechtspraak).

26 In casu moet worden vastgesteld dat de verwijzingsbeschikking weliswaar een summiere verwijzing naar de relevante nationale bepalingen bevat, maar niettemin dient om vast te stellen welke bepalingen van toepassing kunnen zijn op de verrichting van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst, waaruit kan worden afgeleid dat daarvoor een vergunning of een voorafgaande administratieve vergunning is vereist.

27 Evenzo is de door de verwijzende rechter gegeven beschrijving van de door Uber verrichte dienst, waarvan de inhoud is weergegeven in punt 16 hierboven, voldoende nauwkeurig.

28 Ten slotte zet de verwijzende rechter overeenkomstig artikel 94, sub c, van het Reglement voor de procesvoering nauwkeurig uiteen waarom hij niet zeker is van de uitlegging van het Unierecht.

29 Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de verwijzingsbeschikking de feitelijke en juridische gegevens bevat die het Hof nodig heeft om de verwijzende rechterlijke instantie een nuttig antwoord te geven en de belanghebbenden in staat te stellen een nuttig standpunt in te nemen over de aan het Hof voorgelegde vragen, overeenkomstig de in punt 25 hierboven vermelde rechtspraak.

30 De Poolse regering betwijfelt ook of onder meer artikel 56 VWEU van toepassing is op de onderhavige zaak, op grond dat de zaak in het hoofdgeding een zuiver interne aangelegenheid zou zijn.

31 Uit de verwijzingsbeschikking, met name de in punt 14 hierboven vermelde gegevens en de andere stukken in het dossier van het Hof blijkt evenwel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde betekening wordt verricht door een vennootschap die opereert vanuit een andere lidstaat, namelijk het Koninkrijk der Nederlanden.

32 In die omstandigheden moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden verklaard.

Stof

33 Met de eerste en de tweede vraag, die tezamen moeten worden beschouwd, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 56 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 58, lid 1, VWEU, alsmede artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123 en artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34, waarnaar artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 verwijst, aldus moeten worden uitgelegd dat een bemiddelingsdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die ertoe strekt om door middel van een smartphone-applicatie en tegen vergoeding niet-professionele bestuurders die hun eigen voertuig gebruiken, in contact te brengen met personen die stedelijke trajecten willen afleggen, moet worden aangemerkt als een "dienst op het gebied van vervoer" in de zin van artikel 56 VWEU en artikel 58, lid 1, VWEU, door middel van een smartphone-applicatie en tegen vergoeding, niet-professionele bestuurders die hun eigen voertuig gebruiken, in contact brengt met personen die stedelijke trajecten willen afleggen, moet worden gekwalificeerd als een "dienst op het gebied van het vervoer" in de zin van artikel 58, lid 1, VWEU en derhalve is uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 56 VWEU, richtlijn 2006/123 en richtlijn 2000/31, dan wel of deze dienst integendeel onder artikel 56 VWEU, richtlijn 2006/123 en richtlijn 2000/31 valt.

34 In dit verband moet worden opgemerkt dat een bemiddelingsdienst die erin bestaat een niet-professionele bestuurder die zijn eigen voertuig gebruikt, in contact te brengen met een persoon die een stedelijke verplaatsing wenst te maken, in beginsel een andere dienst is dan een vervoersdienst die erin bestaat personen of goederen met een voertuig van de ene plaats naar de andere te brengen. Hieraan moet worden toegevoegd dat elk van deze diensten, afzonderlijk beschouwd, in verband kan worden gebracht met verschillende richtlijnen of bepalingen van het VWEU inzake het vrij verrichten van diensten, zoals de verwijzende rechter heeft overwogen.

35 Een bemiddelingsdienst die het mogelijk maakt om via een smartphoneapplicatie informatie betreffende de boeking van een vervoerdienst door te geven tussen de passagier en de niet-professionele bestuurder die het vervoer met zijn eigen voertuig zal verrichten, voldoet dus in beginsel aan de criteria om te worden aangemerkt als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34 en artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31. Deze bemiddelingsdienst is volgens de definitie van artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34 "een dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt".

36 Niet-openbare stadsvervoerdiensten, zoals taxidiensten, moeten daarentegen worden gekwalificeerd als "diensten op het gebied van vervoer" in de zin van artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123, gelezen in het licht van punt 21 van de considerans ervan (zie in die zin arrest van 1 oktober 2015, Trijber en Harmsen, C-340/14 en C-341/14, EU:C:2015:641, punt 49).

37 Een dienst als die in het hoofdgeding is echter meer dan een bemiddelingsdienst die erin bestaat een niet-professionele bestuurder die zijn eigen voertuig gebruikt, via een smartphoneapplicatie in contact te brengen met een persoon die een stedelijke reis wil maken.

38 In een situatie als die van de verwijzende rechter, waarin passagiers door niet-professionele bestuurders met hun eigen voertuig worden vervoerd, biedt de verrichter van deze bemiddelingsdienst tegelijkertijd stedelijke vervoersdiensten aan, die hij met name toegankelijk maakt door middel van software-instrumenten als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde applicatie, en waarvan hij de algemene werking organiseert ten behoeve van personen die op dit aanbod willen ingaan om een stedelijke reis te maken.

39 Dienaangaande volgt uit de aan het Hof overgelegde gegevens dat de door Uber verrichte bemiddelingsdienst berust op de selectie van niet-professionele bestuurders die hun eigen voertuig gebruiken en aan wie de vennootschap een applicatie ter beschikking stelt zonder welke (i) deze bestuurders niet zouden worden aangezet tot het verrichten van vervoerdiensten en (ii) personen die een stedelijke reis willen maken geen gebruik zouden maken van de door deze bestuurders verrichte diensten. Bovendien oefent Uber een beslissende invloed uit op de voorwaarden waaronder die diensten door die chauffeurs worden verricht. Wat dit laatste punt betreft, blijkt onder meer dat Uber ten minste het maximumtarief vaststelt door middel van de gelijknamige applicatie, dat zij dit bedrag van de klant ontvangt alvorens een deel ervan aan de niet-professionele bestuurder van het voertuig te betalen, en dat zij een zekere controle uitoefent op de kwaliteit van de voertuigen, de bestuurders en hun gedrag, hetgeen in bepaalde omstandigheden tot hun uitsluiting kan leiden.

40 Deze bemiddelingsdienst moet dus worden geacht een integrerend deel uit te maken van een algemene dienst waarvan het hoofdbestanddeel een vervoerdienst is, en moet bijgevolg niet worden gekwalificeerd als "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34, waarnaar artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 verwijst, maar als "dienst op het gebied van vervoer" in de zin van artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123.

41 Deze kwalificatie wordt inderdaad bevestigd door de rechtspraak van het Hof, volgens welke het begrip "diensten op het gebied van vervoer" niet alleen vervoerdiensten op zich omvat, maar ook elke dienst die inherent verbonden is aan elke fysieke handeling waarbij personen of goederen door middel van vervoer van de ene plaats naar de andere worden gebracht (zie in die zin arrest van 15 oktober 2015, Grupo Itevelesa e.a., C-168/14, EU:C:2015:685, punten 45 en 46, en Advies 2/15 (Vrijhandelsovereenkomst met Singapore) van 16 mei 2017, EU:C:2017:376, punt 61).

42 Bijgevolg is richtlijn 2000/31 niet van toepassing op een bemiddelingsdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

43 Een dergelijke dienst, voor zover aangemerkt als "een dienst op het gebied van vervoer", valt evenmin onder richtlijn 2006/123, aangezien dit soort dienst krachtens artikel 2, lid 2, sub d, van deze richtlijn uitdrukkelijk van de werkingssfeer is uitgesloten.

44 Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bemiddelingsdienst moet worden gekwalificeerd als "een dienst op het gebied van vervoer", valt deze dienst bovendien niet onder artikel 56 VWEU betreffende het vrij verrichten van diensten in het algemeen, maar onder artikel 58, lid 1, VWEU, een specifieke bepaling volgens welke "het vrij verrichten van diensten op het gebied van vervoer wordt geregeld door de bepalingen van de titel betreffende het vervoer" (zie in die zin arrest van 22 december 2010, Yellow Cab Verkehrsbetrieb, C-338/09, EU:C:2010:814, punt 29 en de aangehaalde rechtspraak).

45 Bijgevolg moet de toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten volgens het VWEU worden verwezenlijkt door de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk vervoersbeleid (arrest van 22 december 2010, Yellow Cab Verkehrsbetrieb, C-338/09, EU:C:2010:814, punt 30 en de aangehaalde rechtspraak).

46 Er zij evenwel op gewezen dat niet-publieke stedelijke vervoersdiensten en diensten die inherent verband houden met die diensten, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bemiddelingsdienst, geen aanleiding hebben gegeven tot de vaststelling door het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van gemeenschappelijke regels of andere maatregelen op basis van artikel 91, lid 1, VWEU.

47 Hieruit volgt dat het bij de huidige stand van het Unierecht aan de lidstaten is om de voorwaarden te regelen waaronder bemiddelingsdiensten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, moeten worden verricht in overeenstemming met de algemene regels van het VWEU.

48 Derhalve moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 56 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 58, lid 1, VWEU, alsmede artikel 2, lid 2, sub d, van richtlijn 2006/123 en artikel 1, lid 2, van richtlijn 98/34, waarnaar artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 verwijst, aldus moeten worden uitgelegd dat een bemiddelingsdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die tot doel heeft om, door middel van een smartphoneapplicatie en tegen vergoeding, niet-professionele bestuurders die hun eigen voertuig gebruiken, in contact te brengen met personen die stedelijke trajecten willen afleggen, moet worden geacht inherent verbonden te zijn met een vervoerdienst en bijgevolg moet worden gekwalificeerd als "dienst op het gebied van vervoer" in de zin van artikel 58, lid 1, VWEU. Bijgevolg moet een dergelijke dienst worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 56 VWEU, richtlijn 2006/123 en richtlijn 2000/31.

49 Gelet op het antwoord op de eerste en de tweede vraag, is het niet nodig een antwoord te geven op de derde en de vierde vraag, die werden gesteld in de veronderstelling dat richtlijn 2006/123 of richtlijn 2000/31 van toepassing was.

Kosten

50 Aangezien de onderhavige procedure voor de partijen in het hoofdgeding een stap is in het bij de verwijzende rechter aanhangige geding, staat de beslissing over de kosten aan die rechter. De kosten voor het indienen van opmerkingen bij het Hof, met uitzondering van de kosten van deze partijen, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Op deze gronden beslist het Hof (Grote kamer):

Artikel 56 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 58, lid 1, VWEU, alsmede artikel 2, lid 2, onder d), van Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, en artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, waarop artikel 2, onder a), van Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij van toepassing is, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel"), moet aldus worden uitgelegd dat een bemiddelingsdienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die ertoe strekt om via een smartphoneapplicatie en tegen vergoeding niet-professionele bestuurders die hun eigen voertuig gebruiken, in contact te brengen met personen die stedelijke trajecten willen afleggen, moet worden geacht inherent verbonden te zijn met een vervoerdienst en bijgevolg moet worden gekwalificeerd als "dienst op het gebied van het vervoer" in de zin van artikel 58, lid 1, VWEU. Bijgevolg moet een dergelijke dienst worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 56 VWEU, richtlijn 2006/123 en richtlijn 2000/31.