...

US$

km

Blog
Wettelijke conclusies over de exploitatie van internetplatforms met betrekking tot vervoersdiensten op basis van Airbnb zaak C-390/18

Juridische conclusies over de exploitatie van internetplatforms met betrekking tot vervoersdiensten op basis van Airbnb Zaak C-390/18

Leo Besutti
door 
Leo Besutti
108 minuten lezen
Trends
Februari 02, 2025

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 19 december 2019

Strafzaak tegen X
Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Juge d'instruction du tribunal de grande instance de Paris

Zaak C-390/18

ADVIES VAN ADVOCAAT-GENERAAL SZPUNAR

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=213504&pageIndex=0&doclang=en&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=27786348

geleverd op 30 april 2019 (1)

Zaak C-390/18

in aanwezigheid van:

YA,

AIRBNB Ierland UC,

Hotelière Turenne SAS,

Association pour un hébergement et un tourisme professionnel (AHTOP),

Valhotel

(Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de onderzoeksrechter van het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk))

(Prejudiciële verwijzing - Vrij verrichten van diensten - Richtlijn 2000/31/EG - Verbinding van verhuurders, natuurlijke of rechtspersonen, van te huur aangeboden woonruimte met personen die dergelijke woonruimte zoeken - Aanvullende verstrekking van verschillende andere diensten - Nationale wettelijke regeling die beperkende regels stelt aan uitoefening van beroep van vastgoedmakelaar)

I. Inleiding

  1. In de arresten Asociación Profesional Elite Taxi (2 ) en Uber France (3 ) heeft het Hof geoordeeld dat een bemiddelingsdienst die tot doel heeft niet-professionele bestuurders die hun eigen voertuigen gebruiken in contact te brengen met personen die stedelijke trajecten willen afleggen en die inherent verbonden is met een vervoerdienst, geen dienst van de informatiemaatschappij is en is uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 2000/31/EG. (4)
  2. De onderhavige zaak betreft ook het probleem van de kwalificatie van diensten die via elektronische platforms worden verricht. De onderzoeksrechter van het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) verzoekt het Hof vast te stellen of een dienst die erin bestaat verhuurders van woonruimte in contact te brengen met personen die dat soort woonruimte zoeken, onder de definitie van "diensten van de informatiemaatschappij" valt en dus onder het vrije verkeer van diensten, zoals gewaarborgd door richtlijn 2000/31, valt.

II. Wettelijk kader

A. EU-wetgeving

  1. De ten laste gelegde feiten hebben zich voorgedaan in de periode tussen 11 april 2012 en 24 januari 2017. In dit verband moet worden opgemerkt dat Richtlijn 98/34/EG met ingang van 7 oktober 2015 is ingetrokken en vervangen door Richtlijn (EU) 2015/1535 (5). (6) Artikel 2, onder a), van Richtlijn 2000/31 definieert "diensten van de informatiemaatschappij" onder verwijzing naar artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2015/1535, dat bepaalt

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

...

(b) "dienst": elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

In deze definitie wordt verstaan onder:

(i) "op afstand" betekent dat de dienst wordt verleend zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn;

(ii) "langs elektronische weg": dat de dienst verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en opslag van gegevens, en geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen;

(iii) "op individueel verzoek van een afnemer van diensten": dat de dienst op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.

Bijlage I bevat een indicatieve lijst van diensten die niet onder deze definitie vallen;

...'

  1. De definitie van "dienst van de informatiemaatschappij" in artikel 1, onder b), van Richtlijn 2015/1535 is in wezen identiek aan de definitie in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 98/34/EG. Bovendien moeten verwijzingen naar Richtlijn 98/34 worden gelezen als verwijzingen naar Richtlijn 2015/1535. (7) Om die redenen kan de analyse betreffende de classificatie van een dienst als "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van Richtlijn 2015/1535, waarnaar ik in dit advies dus zal verwijzen, naar mijn mening worden overgebracht naar de bepalingen van Richtlijn 98/34/EG.
  2. In de woorden van artikel 2, onder h), van Richtlijn 2000/31:

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

...

(h) "gecoördineerd gebied": de in de rechtsstelsels van de lidstaten gestelde eisen die van toepassing zijn op de dienstverleners op het gebied van de informatiemaatschappij of op de diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of zij algemeen van aard zijn of specifiek voor hen bedoeld zijn.

(i) Het gecoördineerde gebied betreft eisen waaraan de dienstverlener moet voldoen met betrekking tot:

- het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten met betrekking tot kwalificaties, vergunning of kennisgeving,

- de uitoefening van de activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals eisen met betrekking tot het gedrag van de dienstverlener, eisen met betrekking tot de kwaliteit of de inhoud van de dienst, met inbegrip van eisen inzake reclame en contracten, of eisen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de dienstverlener;

(ii) Het gecoördineerde veld dekt geen vereisten zoals:

- vereisten die van toepassing zijn op goederen als zodanig,

- vereisten die van toepassing zijn op de levering van goederen,

- vereisten die van toepassing zijn op diensten die niet langs elektronische weg worden geleverd.

  1. Artikel 3 van die richtlijn luidt als volgt:

'1. Elke lidstaat ziet erop toe dat de diensten van de informatiemaatschappij die door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener worden geleverd, voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.

  1. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.
  2. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de in de bijlage vermelde gebieden.
  3. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de maatregelen zijn:

(i) noodzakelijk om een van de volgende redenen:

- de openbare orde, met name het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, met inbegrip van de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid van individuele personen,

- de bescherming van de volksgezondheid,

- openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en defensie,

- de bescherming van consumenten, met inbegrip van investeerders;

(ii) tegen een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij zijn genomen die afbreuk doet aan de onder i) genoemde doelstellingen of die een ernstig gevaar voor afbreuk aan die doelstellingen inhoudt;

(iii) evenredig zijn aan die doelstellingen;

(b) alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd gerechtelijke procedures, met inbegrip van inleidende procedures en handelingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, heeft de lidstaat:

- de in lid 1 bedoelde lidstaat verzocht maatregelen te nemen en deze lidstaat deze maatregelen niet of onvoldoende heeft genomen,

- de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis gesteld van haar voornemen om dergelijke maatregelen te nemen.

  1. In dringende gevallen kunnen de lidstaten afwijken van de in lid 4, onder b), vastgestelde voorwaarden. In dat geval worden de maatregelen zo spoedig mogelijk ter kennis van de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat gebracht, met opgave van de redenen waarom de lidstaat van oordeel is dat er sprake is van urgentie.
  2. Onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaat om de maatregelen in kwestie voort te zetten, onderzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk of de aangemelde maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht; indien zij tot de conclusie komt dat de maatregel onverenigbaar is met het Gemeenschapsrecht, verzoekt de Commissie de lidstaat in kwestie om van de voorgenomen maatregelen af te zien of om de maatregelen in kwestie dringend te beëindigen.

B. Frans recht

  1. Artikel 1 van wet nr. 70-9 van 2 januari 1970 tot regeling van de voorwaarden voor de uitoefening van activiteiten betreffende bepaalde transacties inzake onroerende goederen en bedrijfsactiva, in zijn geconsolideerde versie, ("de wet Hoguet") (8 ) bepaalt:

De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen die gewoonlijk, zelfs als nevenactiviteit, transacties uitvoeren of begeleiden die betrekking hebben op het vermogen van anderen:

  1. De aankoop, verkoop, zoekopdracht, ruil, verhuur of onderverhuur, al dan niet seizoensgebonden, gemeubileerd of ongemeubileerd, van bestaand onroerend goed of onroerend goed in aanbouw;

...'

  1. Artikel 3 van de wet Hoguet bepaalt:

"De in artikel 1 bedoelde werkzaamheden mogen slechts worden uitgeoefend door natuurlijke of rechtspersonen die in het bezit zijn van een door de voorzitter van de kamer van koophandel en fabrieken van het arrondissement of door de voorzitter van de departementale kamer van koophandel en fabrieken van Île-de-France voor een periode en volgens de modaliteiten die bij decreet van de Conseil d'État worden vastgesteld, afgegeven beroepsvergunning waarin de handelingen die zij mogen verrichten, worden gespecificeerd.

Deze vergunning mag alleen worden afgegeven aan natuurlijke personen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

1 ze bewijs leveren van hun professionele bekwaamheid;

2 zij het bewijs leveren van een financiële garantie die de terugbetaling van fondsen mogelijk maakt ...;

3 ze zich verzekeren tegen de financiële gevolgen van hun professionele wettelijke aansprakelijkheid;

4 zij niet onbekwaam of verboden zijn [...]".

  1. Bovendien staat in artikel 5 van die wet:

"De in artikel 1 bedoelde personen die geldsommen ontvangen of bezitten ... moeten de voorwaarden naleven die bij decreet van de Raad van State zijn vastgesteld, met name de formaliteiten voor het bijhouden van een register en het uitreiken van kwitanties, alsook de andere verplichtingen die uit het mandaat voortvloeien.

  1. Een decreet vereist daarom dat er speciale registers, dossiers en gedetailleerde rekeningen worden bijgehouden om de belangen te beschermen van personen die geld toevertrouwen aan tussenpersonen.
  2. Ten slotte bepaalt artikel 14 van de wet-Hoguet dat het niet in het bezit zijn van een vergunning voor het uitoefenen van een beroep wordt gestraft met een gevangenisstraf van 6 maanden en een geldboete van 7 500 EUR. Bovendien kan krachtens artikel 16 van deze wet een gevangenisstraf van 2 jaar en een geldboete van 30 000 EUR worden opgelegd aan een persoon die met geld omgaat in strijd met de verplichting om een vergunning te hebben (artikel 3) of met de verplichting om speciale registers, dossiers en gedetailleerde rekeningen bij te houden (artikel 5).

III. De feiten van het hoofdgeding

  1. AIRBNB Inc., een bedrijf gevestigd in de Verenigde Staten, is het moederbedrijf van de AIRBNB-groep.
  2. AIRBNB Ireland UC, een vennootschap naar Iers recht gevestigd te Dublin (Ierland), maakt deel uit van de AIRBNB groep en is volledig eigendom van AIRBNB Inc. AIRBNB Ireland beheert voor alle buiten de Verenigde Staten gevestigde gebruikers een onlineplatform dat enerzijds verhuurders (professionelen en particulieren) met beschikbare accommodatie voor verhuur in contact brengt met anderzijds personen die op zoek zijn naar dat type accommodatie.
  3. Naar aanleiding van een klacht tegen een onbekende persoon, samen met een verzoek om zich als burgerlijke partij in de procedure te voegen, ingediend door met name de Association pour un hébergement et un tourisme professionnel (AHTOP), heeft het parket van Parijs (Frankrijk) op 16 maart 2017 een eerste tenlastelegging uitgevaardigd wegens verduistering van gelden, voor activiteiten met betrekking tot bemiddeling en beheer van onroerend goed en zakelijke activiteiten door een persoon die niet in het bezit is van een professionele vergunning, in overeenstemming met de wet Hoguet, en voor andere strafbare feiten, die zouden zijn gepleegd tussen 11 april 2012 en 24 januari 2017, en veranderde de status van AIRBNB Ireland in een 'témoin assisté' (een persoon die niet alleen getuige is, maar tot op zekere hoogte ook verdachte).
  4. AIRBNB Ireland ontkent op te treden als makelaar en beweert dat de wet Hoguet niet van toepassing is omdat deze onverenigbaar is met Richtlijn 2000/31/EG.

IV. De prejudiciële vragen en de procedure voor het Hof

  1. In die omstandigheden heeft de onderzoeksrechter van het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) bij beslissing van 6 juni 2018, bij het Hof ingekomen op 13 juni 2018, besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen te stellen:

"(1) Vallen de diensten die in Frankrijk worden verricht door de vennootschap AIRBNB Ireland via een elektronisch platform dat vanuit Ierland wordt beheerd, onder het vrij verrichten van diensten als bedoeld in artikel 3 van [richtlijn 2000/31]?

(2) Kunnen de beperkende regels inzake de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar in Frankrijk, zoals vastgesteld bij [de wet Hoguet], worden tegengeworpen aan de vennootschap AIRBNB Ireland?".

  1. Er zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door AIRBNB Ireland, AHTOP, de Franse, Tsjechische, Spaanse en Luxemburgse regering en de Europese Commissie. Deze partijen, met uitzondering van de Tsjechische en Luxemburgse regering, waren vertegenwoordigd op de hoorzitting van 14 januari 2019.

V. Analyse

A. De eerste vraag

  1. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de door AIRBNB Ireland verrichte diensten moeten worden geacht te vallen onder de kwalificatie "diensten van de informatiemaatschappij" in de zin van artikel 1, lid 1, sub a, van richtlijn 2015/1535, waarnaar artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 verwijst, en dus onder het door deze richtlijn gewaarborgde vrije verkeer vallen.
  2. Volgens artikel 3, lid 1, van richtlijn 2000/31 moet elke lidstaat erop toezien dat de diensten van de informatiemaatschappij die door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener worden geleverd, voldoen aan de in die lidstaat geldende nationale bepalingen die binnen het gecoördineerde gebied vallen. Volgens artikel 3, lid 2, van die richtlijn mogen andere lidstaten dan die op het grondgebied waarvan een dienstverlener is gevestigd, daarentegen het vrije verkeer van die diensten in beginsel niet beperken om redenen die binnen het gecoördineerde gebied vallen. De in de eerste vraag bedoelde vrijheid van dienstverrichting geldt dus voor de diensten van de informatiemaatschappij.
  3. Dienaangaande stelt de verwijzende rechter enkel vast dat richtlijn 2000/31 zich verzet tegen de toepassing van een restrictieve nationale regeling zoals de wet-Hoguet op het gebied van de elektronische handel en dat dus moet worden nagegaan of de activiteiten van AIRBNB Ireland binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen.
  4. Op dit punt nemen de partijen diametraal tegenovergestelde standpunten in en voeren zij overwegingen aan met betrekking tot de vraag of, en zo ja, onder welk voorbehoud, de activiteiten van AIRBNB Ireland vergelijkbaar zijn met die van Uber, die het voorwerp uitmaakte van de arresten Asociación Profesional Elite Taxi (9 ) en Uber France. (10)
  5. In wezen zijn AIRBNB Ireland, de Tsjechische en Luxemburgse regering en de Commissie van mening dat een dienst zoals die welke door AIRBNB Ireland wordt aangeboden - in die zin dat dienstverleners en potentiële klanten met elkaar in contact kunnen worden gebracht - voldoet aan de criteria van de definitie van "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van richtlijn 2000/31.
  6. AHTOP en de Franse en Spaanse regering zijn daarentegen van mening dat, overeenkomstig de redenering van het Hof in het arrest Asociación Profesional Elite Taxi (11 ), een bemiddelingsdienst zoals die welke door AIRBNB Ireland wordt verricht, in samenhang met de andere door AIRBNB Ireland aangeboden diensten, een globale dienst vormt waarvan het hoofdbestanddeel een dienst is die betrekking heeft op onroerend goed.
  7. Om de eerste vraag te beantwoorden, zal ik allereerst enkele algemene opmerkingen maken over de activiteiten van AIRBNB Ireland en de werking van haar elektronische platform (punten 25 tot en met 33 van deze conclusie). Vervolgens zal ik antwoorden op de vraag of, gelet op deze opmerkingen, de activiteiten van AIRBNB Ireland onder het begrip "diensten van de informatiemaatschappij" vallen. Daarbij zal ik de wettelijke voorwaarden noemen waaronder een dienst kan worden geacht onder het begrip "dienst van de informatiemaatschappij" te vallen en zal ik de specifieke problemen illustreren die elektronische platforms opwerpen met betrekking tot hun indeling in het licht van richtlijn 2000/31 (punten 35 tot en met 44 van dit advies). Na een uiteenzetting van de oplossing die in de rechtspraak is ontwikkeld om deze problemen op te lossen (punten 45 tot en met 53 van dit advies), ga ik na of en, zo ja, onder welke voorwaarden deze oplossing kan worden toegepast op de omstandigheden van het hoofdgeding (punten 55 tot en met 78 van dit advies). Ten slotte zal ik, op basis van deze overwegingen, de invloed analyseren van andere door AIRBNB Ireland aangeboden diensten op de kwalificatie van haar bemiddelingsdienst (punten 80 tot en met 85 van dit advies).
  8. Activiteiten van AIRBNB Ierland
  9. Zoals blijkt uit de feiten van het hoofdgeding en de toelichting van bepaalde partijen, alsmede uit de algemene voorwaarden voor gebruikers in de Europese Unie van het betrokken platform (12), beheert AIRBNB Ireland een elektronisch platform dat verhuurders van accommodatie in staat stelt in contact te komen met personen die op zoek zijn naar dat soort accommodatie.
  10. AIRBNB Ireland centraliseert de aanbiedingen op zijn platform, zodat een zoekopdracht naar een huuraccommodatie kan worden uitgevoerd op basis van verschillende criteria, onafhankelijk van de locatie van de potentiële gast. De resultaten van een zoekopdracht, die in het bijzonder wordt uitgevoerd op basis van de bestemming en de verblijfsperiode, worden weergegeven in de vorm van een lijst van accommodaties, samen met foto's en algemene informatie, waaronder prijzen. De gebruiker van het platform kan vervolgens meer gedetailleerde informatie krijgen over elke accommodatie en op basis van die informatie zijn keuze maken.
  11. Het is de verantwoordelijkheid van de verhuurder om de tarieven, de beschikbaarheidskalender en de reserveringscriteria vast te leggen en om de huisregels op te stellen die de gasten moeten aanvaarden. Bovendien moet de verhuurder een van de door AIRBNB Ireland vooraf bepaalde opties kiezen met betrekking tot de annuleringsvoorwaarden van de verhuur van zijn accommodatie.
  12. De diensten van AIRBNB Ireland beperken zich niet tot het aanbieden van een platform waarmee verhuurders en gasten met elkaar in contact kunnen komen.
  13. Allereerst heeft AIRBNB Ireland een systeem opgezet waarbij verhuurders en gasten een beoordeling over elkaar kunnen achterlaten door middel van een waardering tussen nul en vijf sterren. De beoordelingen, samen met eventuele opmerkingen, zijn beschikbaar op het platform voor verhuurders en gasten.
  14. Vervolgens kan AIRBNB Ireland in bepaalde gevallen, met name wanneer een verhuurder middelmatige beoordelingen of negatieve commentaren ontvangt of bevestigde reserveringen annuleert, de vermelding tijdelijk opschorten, een reservering annuleren of zelfs de toegang tot de website verbieden.
  15. Ten slotte biedt AIRBNB Ireland de verhuurder ook (i) een kader dat de voorwaarden van zijn aanbod definieert; (ii) een fotografiedienst; (iii) een verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid; (iv) een garantie voor schade tot 800 000 EUR; en (v) een hulpmiddel om de prijs van zijn verhuur te schatten op basis van de gemiddelde marktprijzen van het platform.
  16. Binnen de AIRBNB-groep levert AIRBNB Payments UK Ltd, een vennootschap naar het recht van Engeland en Wales en gevestigd in Londen, online betalingsdiensten aan gebruikers van het elektronische platform van AIRBNB Ireland en beheert de betalingsactiviteiten van de groep binnen de Europese Unie. Bijgevolg, wanneer de verhuurder een gast aanvaardt, betaalt de gast aan AIRBNB Payments UK, waarvan het bedrag overeenstemt met de huurprijs vermeerderd met 6 tot 12% voor de kosten en de dienst geleverd door AIRBNB Ireland. AIRBNB Payments UK houdt het geld vast in naam van de verhuurder en maakt het vervolgens, 24 uur nadat de gast de woning heeft betreden, over aan de verhuurder door middel van een bankoverschrijving, waardoor de gast de garantie heeft dat de woning bestaat en de verhuurder de garantie heeft dat de betaling zal plaatsvinden.
  17. Zo sluiten Franse internetgebruikers enerzijds een overeenkomst met AIRBNB Ireland voor het gebruik van de site (plaatsing van een advertentie, reserveringen) en anderzijds met AIRBNB Payments UK voor de betalingen die via die site worden verricht.
  18. Dit gezegd zijnde, is het passend om terug te komen op de vraag of de door AIRBNB Ireland verleende dienst als een dienst van de informatiemaatschappij kan worden beschouwd.
  19. De activiteiten van AIRBNB Ierland onder verwijzing naar de definitie in Richtlijn 2000/31
  20. Een dienst van de informatiemaatschappij wordt in Richtlijn 2015/1535 gedefinieerd als een dienst die tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten wordt verricht.
  21. In dit opzicht is het juist dat de dienst die gebruikers van een elektronisch platform in staat stelt te worden verbonden, op het eerste gezicht en afzonderlijk beschouwd, beantwoordt aan de definitie van een dienst van de informatiemaatschappij. Tot deze conclusie is het Hof gekomen in het arrest L'Oréal e.a. (13). (13) Uit dit arrest volgt dat de exploitatie van een elektronische marktplaats, dat wil zeggen een internetdienst die bestaat in het vergemakkelijken van de betrekkingen tussen verkopers en kopers van goederen, in beginsel een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van richtlijn 2000/31 kan zijn.
  22. Zoals ik echter in mijn advies in de zaak Asociación Profesional Elite Taxi (14 ) met betrekking tot elektronische platforms heb opgemerkt, lijkt het criterium of een dienst tegen vergoeding wordt verricht en op individueel verzoek wordt verstrekt niet problematisch, maar hetzelfde kan niet worden gezegd van het criterium of een dienst op afstand langs elektronische weg wordt verricht. In feite is de grens tussen het deel van de diensten dat langs elektronische weg wordt geleverd en het deel dat niet langs elektronische weg wordt geleverd soms vaag.
  23. Wat meer bepaald de vraag betreft of de door AIRBNB Ireland verrichte dienst gewoonlijk tegen vergoeding wordt verricht, blijkt uit de verwijzingsbeschikking dat het bedrag van de door de gast betaalde huur de kosten en de vergoeding voor de door AIRBNB Ireland verrichte dienst omvat. Derhalve moet worden vastgesteld dat er twee categorieën van afnemers zijn wat de door AIRBNB Ireland verrichte diensten betreft: de verhuurders en de gasten, waarbij deze categorieën niet van elkaar kunnen worden onderscheiden. Zoals echter blijkt uit het arrest Papasavvas (15 ), wordt de vergoeding voor een dienst die een dienstverrichter in het kader van zijn economische activiteit verricht, niet noodzakelijkerwijs betaald door de personen die van deze dienst profiteren. A fortiori volstaat het voor diensten die bestaan in het verbinden van hun afnemers, die in twee categorieën zijn verdeeld, dat een van deze categorieën de vergoeding betaalt aan de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij.
  24. Wat de voorwaarde betreft dat een dienst op individueel verzoek van de afnemer wordt verricht, zij erop gewezen dat het Hof in het arrest Google France/Google (16 ) heeft geoordeeld dat een betalende zoekmachineadvertentiedienst, die wordt gebruikt in het kader van een zoekmachine op internet, waarbij een marktdeelnemer een advertentielink naar zijn site kan laten verschijnen voor de gebruikers van die zoekmachine, voldoet aan de voorwaarde inzake het individuele verzoek van die marktdeelnemer. Wat de diensten van AIRBNB Ireland betreft, moet een verhuurder zich tot het door deze onderneming beheerde platform wenden opdat zijn accommodatie op dit platform verschijnt. Bovendien is het met behulp van het platform van AIRBNB Ireland dat een gast een zoekopdracht moet uitvoeren om een op dat platform gepubliceerde accommodatie te kunnen huren.
  25. Omgekeerd hangt het antwoord op de vraag of de door AIRBNB Ireland verrichte dienst voldoet aan de derde en de vierde voorwaarde van punt 35 van de onderhavige conclusie, te weten of die dienst op afstand en langs elektronische weg wordt verricht, grotendeels af van het standpunt dat wordt ingenomen bij de vaststelling van de omvang van de betrokken dienst, zoals blijkt uit de discussie tussen partijen.
  26. Om mijn punt te illustreren: AIRBNB Ireland ontmoet de ontvangers van haar diensten niet fysiek: noch de verhuurders, noch de gasten. Zoals blijkt uit de inleidende opmerkingen over de activiteiten van AIRBNB Ireland, is de verhuurder niet verplicht om AIRBNB Ireland persoonlijk te benaderen om zijn accommodatie op het platform te publiceren. Bovendien kan een gebruiker van het door AIRBNB Ireland beheerde platform op afstand een accommodatie huren, zonder fysiek contact te hebben met die dienstverlener. Het is echter duidelijk dat de verbinding van gebruikers van het door AIRBNB Ireland beheerde platform resulteert in het gebruik van een accommodatie, die kan worden beschouwd als een niet-elektronische component van de door dat bedrijf verrichte dienst.
  27. Kan de door AIRBNB Ireland verrichte dienst in die omstandigheden worden beschouwd als een op afstand verrichte dienst, in die zin dat die dienst, zoals vereist door artikel 1, lid 1, sub b-i, van richtlijn 2015/1535, wordt verricht zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn?
  28. Kan de dienst die bestaat in het contact tussen gastheren en gasten en die het gebruik van een accommodatie tot gevolg heeft, worden geacht volledig te worden verricht met behulp van elektronische apparatuur, zoals vereist door artikel 1, lid 1, sub b-ii, van richtlijn 2015/1535, en geen verband te houden met de diensten die zijn opgenomen in de indicatieve lijst in bijlage I bij die richtlijn, dat wil zeggen diensten met een materiële inhoud, ook al worden zij langs elektronische weg verricht?
  29. Voor de beantwoording van deze twee vragen verwijs ik naar de rechtspraak van het Hof, dat reeds is verzocht zich uit te spreken over de kwalificatie van gemengde diensten, dat wil zeggen diensten bestaande uit een element dat langs elektronische weg wordt geleverd en een ander element dat niet langs elektronische weg wordt geleverd. (17)
  30. De gemengde diensten in het licht van Richtlijn 2000/31
  31. In het arrest Ker-Optika (18 ) heeft het Hof onderzocht of het feit dat de verkoop of levering van contactlenzen afhankelijk kan worden gesteld van de eis dat de patiënt eerst medisch advies inwint, wat een lichamelijk onderzoek van de patiënt impliceert, eraan in de weg staat dat de verkoop van lenzen via internet wordt aangemerkt als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van richtlijn 2000/31. Het Hof heeft in dit verband geoordeeld dat het inwinnen van medisch advies niet onlosmakelijk verbonden is met de verkoop van contactlenzen, omdat dit onafhankelijk van de verkoophandeling kan gebeuren. Dienaangaande oordeelt het Hof dat het inwinnen van medisch advies niet onlosmakelijk is verbonden met de verkoop van contactlenzen, aangezien dit los van de verkoop kan gebeuren.
  32. Uit deze vaststelling leid ik af dat diensten die niet onlosmakelijk verbonden zijn met de langs elektronische weg verrichte dienst, in die zin dat eerstgenoemde dienst onafhankelijk van laatstgenoemde kan worden verricht, de aard van die dienst niet kunnen aantasten. De langs elektronische weg verrichte dienst verliest zijn economisch belang niet en blijft onafhankelijk van de diensten met materiële inhoud.
  33. Anderzijds vereist de classificatie van een langs elektronische weg geleverde dienst een gedetailleerd onderzoek wanneer die dienst een onlosmakelijk geheel vormt met een dienst met een materiële inhoud. (19)
  34. In die zin heeft het Hof in het arrest Asociación Profesional Elite Taxi (20 ) geoordeeld dat een bemiddelingsdienst die erin bestaat een niet-professionele bestuurder die zijn eigen voertuig gebruikt, in contact te brengen met een persoon die een stadsrit wenst te maken, op zich en a priori kan worden aangemerkt als een "dienst van de informatiemaatschappij". (21) Rekening houdend met alle kenmerken van de activiteiten van Uber, oordeelde het Hof echter dat de bemiddelingsdienst van Uber moet worden beschouwd als onlosmakelijk verbonden met een vervoerdienst en dus moet worden uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 2000/31/EG.
  35. Dienaangaande merkt het Hof om te beginnen op dat een dienst als die van Uber meer is dan een bemiddelingsdienst die erin bestaat om via een smartphoneapplicatie een niet-professionele bestuurder die zijn eigen voertuig gebruikt, in contact te brengen met een persoon die een stedelijke verplaatsing wenst te maken. De verlener van "deze bemiddelingsdienst biedt tegelijkertijd stedelijke vervoersdiensten aan, die hij met name door middel van software toegankelijk maakt (...) en waarvan hij de algemene werking organiseert ten behoeve van personen die op dit aanbod willen ingaan om een stedelijke reis te maken" (22).
  36. Vervolgens gaf het Hof een verduidelijking op grond waarvan kon worden beoordeeld of aan deze twee criteria was voldaan.
  37. Meer in het bijzonder stelt het Hof dat zonder de door Uber aangeboden toepassing (i) de chauffeurs niet zouden worden aangezet tot het verrichten van vervoerdiensten en (ii) personen die een stedelijke reis willen maken, geen gebruik zouden maken van de door die chauffeurs verrichte diensten. (23) Naar mijn mening verwijst deze verduidelijking naar het criterium betreffende het feit dat Uber diensten met een materiële inhoud aanbiedt.
  38. Bovendien heeft het Hof verklaard dat Uber een beslissende invloed uitoefende op de voorwaarden waaronder deze dienst door de bestuurders werd verricht, door via zijn applicatie ten minste het maximumtarief voor de rit vast te stellen en door een zekere controle uit te oefenen op de kwaliteit van de voertuigen en hun bestuurders. (24) Volgens mij was deze precisering bedoeld om vast te stellen dat Uber de algemene werking van de niet langs elektronische weg verrichte diensten organiseerde.
  39. Zo heeft het Hof in de arresten Asociación Profesional Elite Taxi (25 ) en Uber France (26 ) twee criteria vastgesteld om te bepalen of een langs elektronische weg verrichte dienst die op het eerste gezicht voldoet aan de definitie van een "dienst van de informatiemaatschappij", kan worden onderscheiden van andere diensten met een materiële inhoud, namelijk de criteria betreffende het feit dat de dienstverlener diensten met een materiële inhoud aanbiedt en het feit dat de dienstverlener een beslissende invloed uitoefent op de voorwaarden waaronder deze diensten worden verricht.
  40. Derhalve moet worden vastgesteld of in de omstandigheden van het hoofdgeding aan deze twee criteria is voldaan.
  41. Het criterium met betrekking tot het aanbod van diensten

(a) Toepassing in het onderhavige geval

  1. Heeft AIRBNB Ireland in het kader van haar activiteiten een aanbod in het leven geroepen in de zin van de arresten Asociación Profesional Elite Taxi (27 ) en Uber France? (28)
  2. Naar mijn mening moet die vraag om de volgende redenen ontkennend worden beantwoord.
  3. Het aanbod van Uber, dat een nieuw fenomeen was, althans in het geval van de dienst UberPop, was gebaseerd op niet-professionele chauffeurs, en om die reden was het Hof van oordeel dat deze vervoersdienst op aanvraag, verricht door niet-professionele chauffeurs, zonder de door Uber verstrekte applicatie niet kon worden verricht. Een niet-professionele bestuurder had weliswaar zelf kunnen proberen om een vervoersdienst op aanvraag te verrichten, maar zonder de toepassing van Uber had hij niet kunnen garanderen dat zijn aanbod en zijn vraag op elkaar waren afgestemd.
  4. In tegenstelling tot het platform van Uber, staat het platform van AIRBNB Ireland open voor professionele verhuurders en niet-professionele verhuurders. De markt voor kortetermijnaccommodatie, professioneel of niet, bestond al lang voordat de activiteit van de dienst van AIRBNB Ireland begon. Zoals de Luxemburgse regering opmerkt, kunnen professionele en niet-professionele verhuurders hun aanbod via meer traditionele kanalen aanbieden. Het is ook niet ongebruikelijk dat een verhuurder een website creëert die uitsluitend aan zijn accommodatie is gewijd en die met behulp van zoekmachines kan worden gevonden.
  5. De huisvestingsdiensten zijn dus niet onlosmakelijk verbonden met de door AIRBNB Ireland langs elektronische weg aangeboden dienst, in die zin dat zij onafhankelijk van die dienst kunnen worden aangeboden. Deze diensten behouden hun economisch belang en blijven onafhankelijk van de elektronische dienst van AIRBNB Ireland.
  6. Aangezien in casu niet is voldaan aan het criterium inzake het creëren van een dienstenaanbod in de zin van het arrest Asociación Profesional Elite Taxi (29 ), rijst de vraag naar de verhouding tussen dit criterium en het criterium inzake de uitoefening van zeggenschap over de verrichting van deze diensten. Die vraag is niet gerezen met betrekking tot de activiteit van Uber, aangezien in die zaak aan die twee criteria was voldaan. (30)

(b) het verband tussen de creatie van een aanbod van diensten en de uitoefening van controle over deze diensten

  1. Nieuwe technologieën zoals het internet maken het mogelijk om op een tot nu toe ongekende schaal aan elke vraag te voldoen met een passend aanbod. Op dezelfde manier kan elk aanbod een vraag vinden. Dit is met name mogelijk dankzij de innovaties van marktdeelnemers die hun concurrentievermogen willen vergroten. Deze innovaties intensiveren dus de economische handel en spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van een markt zonder grenzen. Ze kunnen ook leiden tot het ontstaan van een aanbod - of zelfs een vraag - die voorheen niet bestond.
  2. Dit is allemaal in overeenstemming met de logica van de interne markt, die, zoals de EU-wetgever in overweging 3 van Richtlijn 98/48 aangeeft, aanbieders van dergelijke diensten in staat stelt hun grensoverschrijdende activiteiten te ontwikkelen en consumenten nieuwe vormen van toegang tot goederen en diensten te bieden.
  3. In die omstandigheden zou het in strijd zijn met de logica van de interne markt en met de liberalisering van de diensten van de informatiemaatschappij, die het doel van richtlijn 2000/31 (31 ) vormen, indien de innovaties van marktdeelnemers die consumenten nieuwe vormen van toegang tot goederen of diensten bieden, louter wegens het creëren van een nieuw aanbod ertoe zouden leiden dat die marktdeelnemers van de werkingssfeer van richtlijn 2000/31 worden uitgesloten.
  4. Een innovatie die leidt tot de levering van diensten met een materiële inhoud door of onder controle van een marktdeelnemer, kan echter niet de toepasselijkheid van richtlijn 2000/31 waarborgen, omdat die marktdeelnemer op basis van de levering van een dienst van de informatiemaatschappij zou concurreren met andere marktdeelnemers die niet van die liberalisering profiteren.
  5. Om die redenen vormt het criterium inzake de totstandbrenging van een dienstverrichting mijns inziens slechts een aanwijzing dat een langs elektronische weg verrichte dienst een onlosmakelijk geheel vormt met een dienst met een materiële inhoud. Het volstaat niet dat een dienstverrichter een nieuwe dienst creëert die niet langs elektronische weg wordt verricht in de zin die ik zojuist in de punten 49 tot en met 51 van dit advies heb uiteengezet: de creatie van die diensten moet worden gevolgd door de handhaving, onder controle van die dienstverrichter, van de voorwaarden waaronder zij worden verricht.
  6. Dienaangaande zij opgemerkt dat een verrichter van diensten die langs elektronische weg worden verricht, zijn activiteit zodanig kan organiseren dat hij controle kan uitoefenen over het verrichten van diensten met een materiële inhoud, ook al maken deze diensten deel uit van het reeds bestaande aanbod. Moet in die omstandigheden worden aangenomen dat die dienstverrichter een dienst van de informatiemaatschappij verricht en dus in aanmerking komt voor de door richtlijn 2000/31 beoogde liberalisatie? Om de redenen die ik zojuist in punt 64 van dit advies heb uiteengezet, moet deze vraag mijns inziens ontkennend worden beantwoord.
  7. Uit het voorgaande volgt dat het criterium inzake de totstandkoming van een dienst die niet langs elektronische weg wordt verricht, niet beslissend is voor de vraag of deze diensten een onscheidbaar geheel vormen met een langs elektronische weg verrichte dienst. Het is de beslissende invloed die de dienstverrichter uitoefent op de voorwaarden waaronder de diensten met materiële inhoud worden verricht, die deze diensten onlosmakelijk kan scheiden van de dienst die deze dienstverrichter langs elektronische weg verricht.
  8. Om die redenen, en in navolging van de redenering van het Hof met betrekking tot de activiteit van Uber, moet nu worden vastgesteld of AIRBNB Ireland zeggenschap uitoefent over de voorwaarden voor het verstrekken van de diensten voor kortetermijnverblijf.
  9. De controle die wordt uitgeoefend over de voorwaarden van de dienstverlening
  10. Ter herinnering: in de arresten Asociación Profesional Elite Taxi (32 ) en Uber France (33 ) heeft het Hof geoordeeld dat Uber een beslissende invloed uitoefende op de voorwaarden waaronder het vervoer werd verricht, met name door het maximumtarief vast te stellen, door deze prijs bij de klant te innen alvorens een deel ervan aan de niet-professionele bestuurder van het voertuig te betalen en door een zekere controle uit te oefenen op de kwaliteit van de voertuigen en hun bestuurders en op het gedrag van de bestuurders, hetgeen in bepaalde omstandigheden tot hun uitsluiting kon leiden. (34) Bij lezing van deze arresten blijkt duidelijk dat deze opsomming indicatief van aard is.
  11. Om die reden acht ik het passend eraan te herinneren dat ik in mijn adviezen in die zaken de aandacht van het Hof had gevestigd op het feit dat Uber controle uitoefende over andere relevante aspecten van een stedelijke vervoersdienst, namelijk over de minimale veiligheidsvoorwaarden, door middel van voorafgaande eisen met betrekking tot bestuurders en voertuigen, en over de toegankelijkheid van het vervoersaanbod, door bestuurders aan te moedigen om te werken wanneer en waar de vraag groot is. (35)
  12. Op grond van al deze omstandigheden heb ik geconcludeerd dat Uber controle uitoefende over de economisch belangrijke aspecten van de vervoersdienst die via haar platform werd aangeboden. Wat de stedelijke vervoersdiensten op aanvraag betreft, vormen de prijs, de onmiddellijke beschikbaarheid van de vervoermiddelen, gewaarborgd door de omvang van het aanbod, de voor de passagiers van die vervoermiddelen aanvaardbare minimumkwaliteit en de veiligheid van die passagiers de belangrijkste factoren voor de afnemers van die diensten. Omgekeerd ben ik in casu van mening dat AIRBNB Ireland geen controle uitoefent over alle economisch significante aspecten van de dienst van kortstondige accommodatie, zoals de locatie en de kwaliteit van de accommodaties, die van groot belang zijn in het geval van een dergelijke dienst. Anderzijds lijkt de prijs niet zo'n belangrijke rol te spelen in de context van accommodatiediensten als in de context van stadsvervoersdiensten op aanvraag. Hoe dan ook, zoals uit mijn analyse blijkt, heeft AIRBNB Ierland geen zeggenschap over de prijs van de accommodatiediensten.
  13. Weliswaar heeft de elektronische dienst van AIRBNB Ireland, zoals met name de Spaanse regering tijdens de hoorzitting heeft opgemerkt, invloed op de markt voor kortetermijnlogies en in feite op de logiesmarkt in het algemeen. AIRBNB Ireland lijkt echter niet op te treden als een macht die de economische aspecten van die markt reguleert, noch als een aanbieder die een beslissende controle uitoefent over de voorwaarden waaronder de huisvestingsdiensten worden verricht. Alle sociale en economische gevolgen van de exploitatie van haar platform zijn het resultaat van de handelingen van de gebruikers van dat platform en van de logica van vraag en aanbod.
  14. In dat verband ben ik van mening dat AIRBNB Ireland weliswaar optionele hulp biedt bij het bepalen van de prijs, maar die prijs niet vaststelt; die wordt bepaald door een verhuurder. Bovendien, in tegenstelling tot de situatie bij Uber, (36) worden verhuurders die gebruikmaken van het platform van AIRBNB Ireland er niet van weerhouden om zelf de prijs te bepalen; de enige factor die hen daarvan zou kunnen weerhouden, is de logica van vraag en aanbod.
  15. Vervolgens, met betrekking tot de modaliteiten voor de terbeschikkingstelling van de logiesdiensten, moet worden opgemerkt dat het de verhuurders zijn die de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling bepalen. AIRBNB Ierland bepaalt weliswaar vooraf de mogelijkheden van de annuleringsvoorwaarden. Het is echter altijd de verhuurder die bewust kiest voor een van de voorgestelde opties en de uiteindelijke beslissing over de annuleringsvoorwaarden ligt dus bij de verhuurder.
  16. Bovendien blijkt dat AIRBNB Ireland, op basis van de beschikbare informatie uit de beoordelingen en de opmerkingen van de gebruikers, in bepaalde gevallen een vermelding tijdelijk kan schorsen, een reservering kan annuleren of zelfs de toegang tot haar platform kan verbieden. In dat opzicht kan de beheerder van een elektronisch platform zichzelf een administratieve controlebevoegdheid toekennen, met name om te verzekeren dat de voorwaarden van de contracten die hij afsluit met de gebruikers van dat platform worden nageleefd. Bovendien kunnen deze contractuele voorwaarden de gebruikers verplichtingen opleggen met het oog op de inachtneming van de exploitatienormen van een elektronisch platform. Wat de classificatie van de diensten van de informatiemaatschappij betreft, rijst echter de vraag naar de intensiteit van die bevoegdheid, die tot uiting komt in de invloed die de gebruikers van dat platform op het verrichten van de diensten kunnen uitoefenen.
  17. In dit verband moet worden opgemerkt dat Uber controle uitoefende op de kwaliteit van de voertuigen en de chauffeurs en ook op het gedrag van de chauffeurs aan de hand van de normen die Uber zelf had vastgesteld. Zoals blijkt uit de punten 27 en 29 van deze conclusie, heeft de door AIRBNB Ireland uitgeoefende controle daarentegen betrekking op de naleving door de gebruikers van de normen die door die gebruikers zijn vastgesteld of, op zijn minst, zijn gekozen. Wat de activiteit van Uber betreft, was de uitoefening van de administratieve controlebevoegdheid hoe dan ook slechts een van de factoren die hebben geleid tot de bewering dat deze dienstverlener een beslissende invloed uitoefende op de voorwaarden waaronder de vervoerdiensten werden verricht.
  18. Wat ten slotte het door AHTOP aangevoerde feit betreft dat AIRBNB Ireland, net als Uber, het bedrag dat overeenkomt met de huurprijs int en dit vervolgens overmaakt aan de host, zij er nogmaals op gewezen dat in het geval van Uber het feit dat de dienstverlener de prijs int, een van de factoren was die in aanmerking zijn genomen om te beslissen dat zijn dienst niet onder het begrip "dienst van de informatiemaatschappij" viel. Opgemerkt dient te worden dat dat element van de door AIRBNB Ireland verleende dienst, geleverd door AIRBNB Payments UK, typerend is voor de overgrote meerderheid van diensten van de informatiemaatschappij, met inbegrip van platforms waarmee een hotel kan worden gereserveerd of vliegtickets kunnen worden gekocht. (37) Het loutere feit dat een dienst die langs elektronische weg wordt geleverd, faciliteiten omvat voor de betaling van de diensten die niet langs elektronische weg worden geleverd, leidt niet tot de conclusie dat al deze diensten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
  19. Om al deze redenen ben ik van mening dat niet kan worden geconcludeerd dat de elektronische dienst van AIRBNB Ireland voldoet aan het criterium inzake de uitoefening van zeggenschap over de diensten met een materiële inhoud, namelijk de diensten voor kortetermijnverblijf.
  20. Het is nu passend om een laatste punt te onderzoeken, namelijk het argument van AHTOP dat, aangezien AIRBNB Ireland andere diensten aan haar gebruikers aanbiedt, de kwalificatie "dienst van de informatiemaatschappij" in het onderhavige geval niet kan worden toegepast.
  21. De andere diensten die worden aangeboden door AIRBNB Ierland
  22. Het blijkt dat AIRBNB Ierland ook andere diensten aanbiedt, namelijk een fotografieservice, een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en een garantie voor schade.
  23. Er zij aan herinnerd dat het Hof in het arrest Ker-Optika (38 ) heeft geconcludeerd dat diensten die niet onlosmakelijk verbonden zijn met de langs elektronische weg verrichte dienst, in die zin dat eerstgenoemde dienst onafhankelijk van laatstgenoemde kan worden verricht, de aard van die dienst niet kunnen aantasten. De langs elektronische weg verrichte dienst verliest zijn economisch belang niet en blijft onafhankelijk van de diensten met materiële inhoud.
  24. Indien deze conclusie op het onderhavige geval wordt toegepast, dient te worden opgemerkt dat de andere door AIRBNB Ireland aangeboden diensten facultatief zijn en derhalve van bijkomende aard zijn in vergelijking met de langs elektronische weg verrichte dienst. Deze diensten kunnen dus worden gescheiden van de langs elektronische weg verrichte dienst. De gastheer kan immers op voorhand en met zijn eigen middelen foto's, verzekeringen of garanties van derden verkrijgen.
  25. Toegegeven, die andere diensten die door AIRBNB Ireland worden aangeboden, worden door AIRBNB Ireland zelf geleverd, terwijl de analyse van het Hof in het arrest in de zaak Ker-Optika (39 ) niet betrekking had op het advies en de controles die door de verkoper van contactlenzen worden gegeven, maar op die welke door oogartsen worden gegeven en uitgevoerd.
  26. Ik betwijfel echter of het antwoord van het Hof in dat arrest anders zou zijn geweest indien dergelijke diensten waren verricht door de aanbieder van de dienst die langs elektronische weg wordt verricht. Het lijkt mij logisch dat aanbieders, om hun aanbod concurrerender te maken, hun dienstenaanbod uitbreiden, met name door diensten aan te bieden die niet langs elektronische weg worden aangeboden. Mits deze diensten kunnen worden gescheiden van de dienst van de informatiemaatschappij, veranderen de eerstgenoemde diensten niets aan de aard van de laatstgenoemde dienst. Een tegenovergestelde interpretatie zou ertoe kunnen leiden dat verleners van diensten van de informatiemaatschappij de aantrekkelijkheid van hun aanbod beperken of diensten met een materiële inhoud, zelfs op kunstmatige wijze, uitbesteden.
  27. Kortom, het feit dat de verlener van een dienst van de informatiemaatschappij de ontvangers van die dienst andere diensten met een materiële inhoud aanbiedt, belet niet dat die dienst als "dienst van de informatiemaatschappij" wordt aangemerkt, mits die andere diensten niet onlosmakelijk verbonden zijn met de langs elektronische weg verrichte dienst, in die zin dat laatstgenoemde dienst zijn economisch belang niet verliest en onafhankelijk blijft van de diensten met een materiële inhoud.
  28. Conclusies met betrekking tot de eerste vraag
  29. Op grond van de analyse die ik zojuist heb gemaakt, ben ik van mening dat de diensten met een materiële inhoud die niet onlosmakelijk verbonden zijn met de langs elektronische weg verrichte dienst, de aard van die dienst niet kunnen aantasten. De langs elektronische weg verrichte dienst verliest zijn economisch belang niet en blijft onafhankelijk van de diensten met een materiële inhoud.
  30. Aan de hand van de twee criteria die het Hof dienaangaande in zijn rechtspraak heeft geformuleerd, namelijk het criterium betreffende de totstandbrenging van een dienstverrichting en het criterium betreffende de uitoefening van controle over de voorwaarden waaronder deze diensten worden verricht, kan de vraag worden beantwoord of een langs elektronische weg verrichte dienst die, op zich beschouwd, prima facie voldoet aan de definitie van "dienst van de informatiemaatschappij", al dan niet kan worden gescheiden van andere diensten met een materiële inhoud.
  31. Het criterium inzake de totstandkoming van een dienst is echter slechts een aanwijzing of een langs elektronische weg verrichte dienst een onlosmakelijk geheel vormt met een dienst met een materiële inhoud. Het is niet voldoende dat een dienstverlener een nieuwe dienst heeft gecreëerd die niet langs elektronische weg wordt geleverd in de betekenis die hierboven is uitgelegd. De totstandkoming van een dergelijke dienst moet worden gevolgd door het behoud van controle door die dienstverrichter over de voorwaarden waaronder die diensten worden verricht.
  32. In het licht van deze overwegingen stel ik derhalve voor dat het antwoord op de eerste vraag luidt dat artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2015/1535, aldus moet worden uitgelegd dat een dienst die erin bestaat potentiële gasten via een elektronisch platform in contact te brengen met verhuurders van kortverblijf, in een situatie waarin de verlener van deze dienst geen controle uitoefent over de wezenlijke handelingen voor het verrichten van deze diensten, een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van deze bepalingen is. De omstandigheid dat die dienstverrichter ook andere diensten met een materiële inhoud aanbiedt, belet niet dat de langs elektronische weg verrichte dienst als dienst van de informatiemaatschappij wordt aangemerkt, mits laatstgenoemde dienst geen onlosmakelijk geheel met die diensten vormt.
  33. Er zij op gewezen dat de voorwaarden voor het verhuren van de accommodaties, dat wil zeggen de door de gastheren verleende diensten, niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2000/31 vallen en moeten worden beoordeeld in het licht van andere bepalingen van het EU-recht. (40)
  34. Aangezien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en de door AIRBNB Ireland aangeboden dienst bijgevolg moet worden beschouwd als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van richtlijn 2000/31, moet de tweede vraag worden beantwoord.

B. De tweede vraag

  1. Met zijn tweede vraag, die hij stelt voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter in wezen na te gaan of de door de wet Hoguet gestelde eisen kunnen worden toegepast op AIRBNB Ireland als verlener van diensten van de informatiemaatschappij.
  2. Ontvankelijkheid
  3. De Franse regering stelt primair dat het Hof kennelijk onbevoegd is om deze vraag te beantwoorden. Volgens deze regering houdt de tweede vraag in dat moet worden vastgesteld of AIRBNB Ireland binnen de materiële werkingssfeer van de wet Hoguet valt, hetgeen een kwestie van uitlegging van nationaal recht is en derhalve tot de uitsluitende bevoegdheid van de verwijzende rechter behoort.
  4. Subsidiair betoogt de Franse regering dat de tweede vraag nog steeds kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn omdat zij niet voldoet aan de vereisten van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie, aangezien daarin niet wordt gepreciseerd of AIRBNB Ireland binnen de materiële werkingssfeer van de wet Hoguet valt. (41)
  5. Ik deel het voorbehoud van de Franse regering niet wat betreft de ontvankelijkheid van de tweede vraag.
  6. In dit verband moet worden opgemerkt dat de Franse regering in het kader van haar subsidiaire argumentatie erkent dat zou kunnen worden geoordeeld dat de verwijzende rechter impliciet aangeeft dat AIRBNB Ireland binnen de werkingssfeer van de wet Hoguet valt. De tweede vraag heeft immers niet betrekking op de vraag of deze wet van toepassing is op AIRBNB Ireland, maar op de vraag of de beperkende bepalingen van de wet Hoguet tegen deze onderneming kunnen worden ingeroepen.
  7. Bovendien geldt voor een verzoek om een prejudiciële beslissing een vermoeden van relevantie, zodat het Hof slechts in zeldzame en extreme gevallen zal weigeren op een dergelijk verzoek te antwoorden, met name wanneer het duidelijk is dat het Unierecht niet kan worden toegepast op de omstandigheden van het geschil in het hoofdgeding, (42 ) wat hier niet het geval is. Ik begrijp de tweede vraag in feite zo dat de verwijzende rechter zich afvraagt of een andere lidstaat dan die op wiens grondgebied een verlener van een dienst van de informatiemaatschappij is gevestigd (de lidstaat van herkomst), door middel van voorschriften als die van de wet-Hoguet daadwerkelijk bepaalde eisen aan die dienstverlener mag stellen. Zoals uit de discussie tussen partijen blijkt, kan deze kwestie onder verschillende instrumenten van Unierecht vallen.
  8. Onverminderd de voorgaande overwegingen dient te worden opgemerkt dat de Franse regering tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat de vereisten van de wet Hoguet niet van toepassing waren op dienstverleners zoals AIRBNB Ierland.
  9. Het staat hoe dan ook aan de nationale rechter om de precieze werkingssfeer van het nationale recht te bepalen. Derhalve dient de tweede vraag te worden beantwoord, terwijl het aan de verwijzende rechter wordt overgelaten om de vraag naar de werkingssfeer van de wet-Hoguet te beantwoorden.
  10. Stof

(a) De toepasselijkheid van Richtlijn 2005/36/EG

  1. AHTOP stelt dat de afdwingbaarheid van de Hoguet-wet tegen AIRBNB Ierland moet worden beoordeeld in het licht van Richtlijn 2005/36/EG (43 ), die de lidstaten toestaat beroeps- en ethische normen en normen inzake aansprakelijkheid op bepaalde beroepen toe te passen.
  2. Anderzijds stelt AIRBNB Ireland in de eerste plaats dat richtlijn 2000/31 geen uitsluiting bevat die impliceert dat de bepalingen van richtlijn 2005/36 voorrang hebben boven die van eerstgenoemde richtlijn.
  3. In de tweede plaats stelt AIRBNB Ireland dat uit artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/36 en uit het arrest in de zaak X-Steuerberatungsgesellschaft (44 ) volgt dat deze richtlijn niet van toepassing is op de onderhavige zaak op grond dat AIRBNB Ireland niet naar Frans grondgebied verhuist om haar beroep uit te oefenen.
  4. Om te beginnen zij erop gewezen dat volgens artikel 5, lid 2, van richtlijn 2005/36 het beginsel van het vrij verrichten van diensten, voor zover het beperkingen inzake beroepskwalificaties betreft, slechts van toepassing is wanneer de dienstverrichter zich naar het grondgebied van de ontvangende lidstaat begeeft om er tijdelijk en incidenteel zijn beroep uit te oefenen. Niets wijst erop dat AIRBNB Ireland zich in een dergelijke situatie bevindt. Zij komt derhalve niet in aanmerking voor het door artikel 5 van richtlijn 2005/36 gewaarborgde beginsel van het vrij verrichten van diensten.
  5. In het arrest in de zaak X-Steuerberatungsgesellschaft (45 ), waarop AIRBNB Ireland zich beroept, oordeelde het Hof dat de dienstverrichter zich in een dergelijke situatie ook niet kon beroepen op het beginsel van het vrij verrichten van diensten zoals gewaarborgd door Richtlijn 2006/123/EG (46 ) en dat het derhalve noodzakelijk was om de voorwaarden voor toegang tot een beroep te beoordelen aan de hand van het VWEU. (47)
  6. In het onderhavige geval rijst dus de vraag wat de verhouding is tussen enerzijds richtlijn 2000/31 en het beginsel van het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij en anderzijds de bevoegdheid van de lidstaten om de voorwaarden voor de toegang tot een beroep te regelen.
  7. In de literatuur is gesuggereerd dat de voorwaarden voor toegang tot een beroep niet kunnen worden toegepast op een dienstverlener die diensten aanbiedt met behulp van internet. (48) Het gecoördineerde gebied omvat namelijk met name de eisen inzake de toegang tot de activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals die inzake kwalificaties, vergunning of kennisgeving, ook al zijn die eisen algemeen van aard. (49) In tegenstelling tot Richtlijn 2006/123/EG (50 ) bevat Richtlijn 2000/31/EG bovendien geen uitsluiting die bepaalt dat het vrije verkeer van de diensten van de informatiemaatschappij de vereisten inzake de toegang tot een gereglementeerd beroep onverlet laat.
  8. Bijgevolg kan een dienstverlener die in een lidstaat van oorsprong een dienst van de informatiemaatschappij verricht, zich, althans wat de vereisten inzake de toegang tot een gereglementeerd beroep betreft, beroepen op het vrije verkeer van diensten dat door richtlijn 2000/31 wordt gewaarborgd. (51) Aangezien deze kwestie door Richtlijn 2000/31 wordt bestreken, hoeft zij niet in het licht van het primaire recht te worden beoordeeld. (52)

(b) De toepasselijkheid van Richtlijn 2007/64/EG

  1. De Commissie stelt dat de door AIRBNB Payments UK verrichte diensten mogelijk onder richtlijn 2007/64/EG vallen. (53)
  2. Aangezien de tweede vraag wordt gesteld voor het geval het Hof de eerste vraag bevestigend beantwoordt, hetgeen betekent dat AIRBNB Ireland onder het door richtlijn 2000/31 gewaarborgde beginsel van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij valt, zal ik mijn analyse van de tweede vraag tot die richtlijn beperken.
  3. Aangezien in het verzoek om een prejudiciële beslissing geen melding wordt gemaakt van richtlijn 2007/64 en AIRBNB Payments UK geen partij is in het hoofdgeding, acht ik het bovendien niet opportuun om, bij gebreke van een verduidelijking van de verwijzende rechter en van opmerkingen van andere partijen dan de Commissie, in te gaan op de vragen die in het kader van deze richtlijn zouden kunnen rijzen. Het Hof beschikt immers niet over voldoende informatie om deze ambtshalve te onderzoeken.

(c) het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij en de reikwijdte ervan

  1. Om te beginnen zij erop gewezen dat volgens artikel 3, lid 1, van richtlijn 2000/31 elke lidstaat erop toeziet dat de diensten van de informatiemaatschappij die door een op zijn grondgebied gevestigde dienstverlener worden geleverd, voldoen aan de in de betrokken lidstaat geldende nationale bepalingen die vallen binnen het gecoördineerde gebied, zoals omschreven in artikel 2, sub h, van deze richtlijn. Met uitzondering van de in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 bedoelde gevallen, verbiedt artikel 3, lid 2, van deze richtlijn andere lidstaten daarentegen om het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij te beperken om redenen die binnen het gecoördineerde gebied vallen.
  2. De diensten van de informatiemaatschappij genieten het door richtlijn 2000/31 gewaarborgde vrije verkeer enkel op de gebieden die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. Artikel 1, lid 5, van richtlijn 2000/31 bepaalt op welke gebieden en met betrekking tot welke aangelegenheden deze richtlijn niet van toepassing is, maar de onderhavige zaak betreft geen van deze gebieden en aangelegenheden. (54)
  3. Volgens artikel 3, lid 3, van richtlijn 2000/31 geldt voor de diensten van de informatiemaatschappij het vrije verkeer evenmin voor de in de bijlage bij deze richtlijn vermelde gebieden. De in de wet-Hoguet gestelde eisen vallen niet onder een van deze gebieden. (55)
  4. De eisen met betrekking tot de diensten van de informatiemaatschappij, die onder het gecoördineerde gebied vallen, kunnen afkomstig zijn van de lidstaat van oorsprong of - binnen de door Richtlijn 2000/31, in artikel 3, lid 4, gestelde grenzen - van andere lidstaten.
  5. In het onderhavige geval gaat het om de laatste situatie, waarin de wetgeving van een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst de diensten van de informatiemaatschappij kan beperken en derhalve op het eerste gezicht binnen de werkingssfeer van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 valt. (56)
  6. Het gecoördineerde gebied, zoals omschreven in artikel 2, sub h, van richtlijn 2000/31, gelezen in het licht van overweging 21 van deze richtlijn, omvat de vereisten inzake de toegang tot en de uitoefening van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, ongeacht of zij algemeen van aard zijn dan wel specifiek voor deze diensten of de verleners ervan zijn opgesteld. (57) De in de wet-Hoguet vastgestelde eisen lijken derhalve binnen het gecoördineerde gebied te vallen.
  7. Een eis die is gesteld door een andere lidstaat dan die waar de verlener van de diensten van de informatiemaatschappij is gevestigd, kan slechts aan deze dienstverlener worden tegengeworpen en tot een beperking van het vrije verkeer van deze diensten leiden, indien deze eis een maatregel is die voldoet aan de materiële en formele voorwaarden van artikel 3, lid 4, sub a en b, van richtlijn 2000/31/EG.

(d) de maatregelen die afwijken van Richtlijn 2000/31

  1. Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de wet-Hoguet, die in 1970 is aangenomen, dateert van vóór richtlijn 2000/31. Het is dus duidelijk dat de in deze wet gestelde eisen niet ab initio zijn geformuleerd als maatregelen bedoeld in artikel 3, lid 4, van deze richtlijn. Bovendien bevat richtlijn 2000/31 geen bepaling op grond waarvan de lidstaten vroegere maatregelen die het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij zouden kunnen beperken, kunnen handhaven.
  2. Ik kan echter niet uitsluiten dat een maatregel die dateert van vóór richtlijn 200/31 of die is vastgesteld op basis van wetgeving van vóór die richtlijn, mits hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van die richtlijn, het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij kan beperken.
  3. Voorts blijkt uit de bewoordingen van artikel 3, lid 4, sub b, van richtlijn 2000/31 dat een lidstaat van artikel 3, lid 2, van deze richtlijn kan afwijken door middel van twee soorten maatregelen: maatregelen die aan de procedurele voorwaarden van artikel 3, lid 4, sub b, van deze richtlijn zijn onderworpen, en maatregelen die niet aan deze voorwaarden zijn onderworpen, dat wil zeggen, althans in bepaalde gevallen, maatregelen die in het kader van gerechtelijke procedures worden genomen. (58)
  4. Er zij op gewezen dat in de omstandigheden van de onderhavige zaak de vraag of AIRBNB Ireland aan het einde van het hoofdgeding strafrechtelijk aansprakelijk zal worden gesteld, afhangt van het antwoord op de prejudiciële vraag of deze dienstverrichter verplicht was te voldoen aan de vereisten die zijn neergelegd in de bepalingen van de wet Hoguet. Dat is mijns inziens de reden waarom de verwijzende rechter zich afvraagt of de regels inzake de uitoefening van het beroep van makelaar aan die dienstverlener kunnen worden tegengeworpen.
  5. Dit gezegd zijnde, zal ik nu de voorwaarden van artikel 3, lid 4, sub a en b, van richtlijn 2000/31 analyseren.

(e) Inhoudelijke voorwaarden

  1. In de eerste plaats volgt uit artikel 3, lid 4, sub a-i, van richtlijn 2000/31 dat afwijkingen van het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij met name zijn toegestaan wanneer zij noodzakelijk zijn om redenen die verband houden met de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of de bescherming van de consument. De eisen van de wet-Hoguet lijken gericht te zijn op de bescherming van de consument.
  2. Vervolgens kunnen deze afwijkingen, in de bewoordingen van artikel 3, lid 4, sub a-ii, van richtlijn 2000/31, worden toegepast wanneer een dienst van de informatiemaatschappij die wordt geraakt door een maatregel van een andere lidstaat dan de staat van oorsprong, deze doelstelling in gevaar brengt of een ernstig gevaar daarvoor inhoudt.
  3. Ten slotte moeten dergelijke afwijkingen volgens artikel 3, lid 4, onder a), punt iii), van Richtlijn 2000/31 evenredig zijn.
  4. De verwijzingsbeschikking bevat geen enkel element aan de hand waarvan zou kunnen worden vastgesteld of een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aan deze vereisten voldoet.
  5. In deze omstandigheden staat het aan een lidstaat die om redenen die binnen het gecoördineerde gebied vallen, het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij wil beperken, om aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden van artikel 3, lid 4, sub a, van richtlijn 2000/31 is voldaan.
  6. Bij gebreke van opheldering over de noodzaak om de litigieuze maatregel vast te stellen en over de mogelijkheid dat de dienst van AIRBNB Ireland een van de in artikel 3, lid 4, sub a-i, van richtlijn 2000/31 genoemde doelstellingen schaadt, kan de tweede vraag immers niet anders worden begrepen dan als een poging om na te gaan of een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst op eigen initiatief en zonder onderzoek van de materiële voorwaarden aan de dienstverrichters van een categorie diensten van de informatiemaatschappij de vereisten mag opleggen inzake de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar.
  7. Ik denk dat Richtlijn 2000/31 zich ertegen verzet dat een lidstaat in dergelijke omstandigheden en op dergelijke wijze het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij vanuit een andere lidstaat kan beperken.
  8. In de eerste plaats legt artikel 3, lid 1, van richtlijn 2000/31 de lidstaten van oorsprong de verplichting op om ervoor te zorgen dat de diensten van de informatiemaatschappij die door een op hun grondgebied gevestigde dienstverlener worden geleverd, voldoen aan de nationale bepalingen die van toepassing zijn in de lidstaten die binnen het gecoördineerde gebied vallen. (59) Om het in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2000/31 neergelegde beginsel niet te "verwateren", kan artikel 3, lid 4, van die richtlijn, in tegenstelling tot deze algemene verplichting, aldus worden uitgelegd dat het andere lidstaten dan de lidstaat van oorsprong slechts indirect toestaat af te wijken van het vrije verkeer van diensten.
  9. In de tweede plaats moet artikel 3 van richtlijn 2000/31 aldus worden uitgelegd dat het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij tussen de lidstaten wordt gewaarborgd. (60) Indien andere lidstaten dan de lidstaat van oorsprong ook bevoegd zouden zijn om op eigen initiatief op alle verleners van een categorie diensten van de informatiemaatschappij maatregelen van algemene en abstracte aard toe te passen, zou het beginsel van het vrije verkeer van deze diensten aanzienlijk worden afgezwakt. Artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31 garandeert een verlener van diensten van de informatiemaatschappij immers een zekere rechtszekerheid: behoudens de afwijkingen die krachtens artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 zijn toegestaan, kan deze dienstverlener niet worden onderworpen aan strengere eisen dan die van het materiële recht dat geldt in de lidstaat waar hij is gevestigd.
  10. In de derde plaats hebben de op grond van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 vastgestelde maatregelen geen betrekking op de diensten van de informatiemaatschappij of de verleners ervan, maar op een bepaalde dienst.
  11. Ten vierde, om te bepalen of een dienst van de informatiemaatschappij afbreuk doet aan een bepaalde doelstelling of een ernstig en ernstig risico inhoudt dat afbreuk wordt gedaan aan die doelstelling, moeten naar mijn mening in alle gevallen de omstandigheden van het geval worden onderzocht.
  12. Ten vijfde, ten slotte, worden de bovenstaande overwegingen ondersteund door de procedurele voorwaarden waaraan een lidstaat moet voldoen die het vrije verkeer van diensten wil beperken, en waarop ik later zal terugkomen. (61) Krachtens artikel 3, lid 4, sub b, van richtlijn 2000/31 moet een lidstaat die overweegt maatregelen te treffen om af te wijken van artikel 3, lid 2, van die richtlijn, de Commissie vooraf van zijn voornemen in kennis stellen en de lidstaat van oorsprong verzoeken maatregelen te treffen met betrekking tot de diensten van de informatiemaatschappij. Bij gebreke van een passend antwoord van de lidstaat van oorsprong kan deze lidstaat de beoogde maatregelen nemen. Deze procedurele voorwaarden bevestigen duidelijk dat de in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 bedoelde maatregelen alleen op ad-hocbasis kunnen worden vastgesteld.
  13. Om die redenen ben ik van mening dat een andere lidstaat dan de lidstaat van oorsprong alleen van het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij kan afwijken door per geval maatregelen te nemen. (62)
  14. Bovendien ben ik van mening dat de door de wet Hoguet gestelde eisen twijfels kunnen doen rijzen over de evenredigheid ervan. Uit de discussie tussen de partijen ter terechtzitting leid ik af dat het niet zeker is dat AIRBNB Ireland op basis van de wet Hoguet houder van een beroepsvergunning zou kunnen worden. Op basis van de informatie die de verwijzende rechter in zijn verzoek heeft verstrekt, kan het Hof zich echter niet over dit punt uitspreken.
  15. Hoe dan ook staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of de betrokken maatregelen, gelet op alle hem ter kennis gebrachte factoren, noodzakelijk zijn om de bescherming van de consument te waarborgen en niet verder gaan dan ter bereiking van het nagestreefde doel noodzakelijk is.

(f) Procedurele voorwaarden

  1. Ter herinnering: uit artikel 3, lid 4, onder b), van Richtlijn 2000/31 volgt dat een lidstaat die voornemens is maatregelen te nemen die het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij uit een andere lidstaat beperken, de Commissie vooraf van zijn voornemen in kennis moet stellen en de lidstaat van oorsprong moet verzoeken maatregelen te nemen met betrekking tot de diensten van de informatiemaatschappij.
  2. Er zijn geen aanwijzingen dat de Franse Republiek Ierland heeft verzocht maatregelen te nemen met betrekking tot de diensten van de informatiemaatschappij.
  3. Evenmin blijkt dat tijdens of na de periode van omzetting van richtlijn 2000/31 aan de voorwaarde van kennisgeving aan de Commissie is voldaan.
  4. Uit de vaste rechtspraak van het Hof volgt dat het niet aanmelden van technische voorschriften, zoals bepaald in richtlijn 2015/1535, tot gevolg heeft dat deze technische voorschriften niet van toepassing zijn en derhalve niet aan particulieren kunnen worden tegengeworpen. (63) Is het rechtsgevolg hetzelfde in het geval van niet-kennisgeving aan de Commissie als bedoeld in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31? (64)
  5. In dit verband moet worden opgemerkt dat advocaat-generaal Jacobs in zijn conclusie in de zaak Enichem Base e.a. (65 ) een onderscheid heeft gemaakt tussen, enerzijds, verplichtingen om de Commissie in kennis te stellen die vergezeld gaan van specifieke bepalingen op grond waarvan de Commissie en de verschillende lidstaten opmerkingen kunnen maken over de aangemelde ontwerpen en de lidstaten onder bepaalde omstandigheden verplicht zijn de goedkeuring van deze ontwerpen voor bepaalde perioden uit te stellen, en, anderzijds, verplichtingen om de Commissie in kennis te stellen die niet door dergelijke procedures worden begrensd. Advocaat-generaal Jacobs stelde vervolgens dat, bij gebreke van een voorgeschreven procedure voor opschorting van de invoering van de betrokken maatregel of voor communautaire controle, niet kon worden volgehouden dat het niet in kennis stellen van de Commissie tot gevolg had dat de maatregelen onwettig werden (66).
  6. In zijn arrest heeft het Hof geoordeeld dat, bij gebreke van een procedure van communautair toezicht op ontwerpvoorschriften en wanneer de uitvoering van de voorgenomen voorschriften niet afhankelijk is gesteld van de instemming van de Commissie of van haar uitblijven van bezwaar, een voorschrift dat de lidstaten verplicht de Commissie in kennis te stellen van dergelijke ontwerpvoorschriften en dergelijke voorschriften particulieren geen enkel recht verleent dat zij voor de nationale rechterlijke instanties kunnen doen gelden op grond dat de voorschriften zijn vastgesteld zonder vooraf aan de Commissie te zijn meegedeeld. (67)
  7. Evenzo heeft het Hof in latere rechtspraak met betrekking tot de niet-mededeling van maatregelen als bedoeld in de richtlijnen die voorafgingen aan Richtlijn 2015/1535 opgemerkt dat de rechtsinstrumenten die de sanctie van niet-toepasselijkheid wegens deze niet-nakoming bevatten, voorzien in een procedure van controle door de Unie van ontwerpverordeningen en de datum van inwerkingtreding ervan afhankelijk stellen van de instemming of het ontbreken van verzet van de Commissie. (68)
  8. Het is in het licht van deze overwegingen in de rechtspraak dat de gevolgen van de niet-mededeling als bedoeld in richtlijn 2000/31 moeten worden vastgesteld.
  9. Artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 machtigt de Commissie inderdaad niet om de gevolgen van een nationale maatregel nietig te verklaren of ongedaan te maken. Daarentegen kan de Commissie overeenkomstig artikel 3, lid 6, van deze richtlijn de betrokken lidstaat verzoeken, van de beoogde maatregelen af te zien of de betrokken maatregelen dringend te beëindigen. Bovendien kan de Commissie een inbreukprocedure tegen de lidstaat inleiden wanneer deze niet heeft voldaan aan zijn verplichting om van de vaststelling van een maatregel af te zien of om een maatregel te beëindigen. (69)
  10. Bovendien mogen de lidstaten in dringende gevallen op grond van artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2000/31 maatregelen nemen die het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij beperken. In dringende gevallen moeten de maatregelen zo spoedig mogelijk bij de Commissie worden aangemeld. Ik leid hieruit af dat een maatregel op het eerste gezicht effect kan sorteren zonder dat de Commissie vóór de datum van inwerkingtreding van de maatregel haar instemming moet geven of geen bezwaar moet maken.
  11. Richtlijn 2015/1535 verleent de Commissie evenmin de bevoegdheid om de inwerkingtreding van nationale voorschriften nietig te verklaren of op te schorten. Omgekeerd vereist die richtlijn wel dat de lidstaten de instructies van de Commissie opvolgen.
  12. Bovendien kan een lidstaat krachtens Richtlijn 2015/1535 ook een beroep doen op de spoedprocedure wanneer hij het nodig acht op zeer korte termijn technische voorschriften op te stellen.
  13. Om die redenen, en gelet op de analogie tussen de in richtlijn 2015/1535 vastgestelde controleprocedure betreffende technische voorschriften en die betreffende maatregelen die het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij beperken, ben ik van mening dat niet-kennisgeving volgens richtlijn 2000/31 de sanctie van niet-tegenwerpbaarheid van een maatregel aan de verrichter van die diensten met zich brengt.
  14. In het licht van deze overwegingen stel ik voor om op de tweede vraag te antwoorden dat artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat een andere lidstaat dan die op wiens grondgebied een verlener van diensten van de informatiemaatschappij is gevestigd, het vrije verkeer van deze diensten niet kan beperken om redenen die binnen het gecoördineerde gebied vallen, door zich tegenover een verlener van diensten van de informatiemaatschappij, ambtshalve en zonder dat een onderzoek van de materiële voorwaarden nodig is, te beroepen op vereisten zoals die betreffende de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar, die zijn neergelegd in de wet Hoguet.

VI. Conclusies

  1. In het licht van al het voorgaande stel ik het Hof voor de prejudiciële vragen van de onderzoeksrechter van het Tribunal de grande instance de Paris (Frankrijk) als volgt te beantwoorden:

(1) Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel"), gelezen in samenhang met artikel 1, sub b, van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat een dienst die erin bestaat potentiële gasten via een elektronisch platform in contact te brengen met verhuurders van kortdurende accommodatie, in een situatie waarin de verlener van die dienst geen controle uitoefent over de wezenlijke procedures van de verlening van die diensten, een dienst van de informatiemaatschappij in de zin van die bepalingen vormt.

(2) Artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat een andere lidstaat dan die op wiens grondgebied een verlener van een dienst van de informatiemaatschappij is gevestigd, het vrije verkeer van deze diensten niet om redenen die binnen het gecoördineerde gebied vallen, kan beperken door een verlener van diensten van de informatiemaatschappij tegen te werpen, op eigen initiatief en zonder dat een onderzoek van de materiële voorwaarden noodzakelijk is, zich beroepen op eisen als die betreffende de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar, neergelegd in wet nr. 70-9 van 2 januari 1970 tot regeling van de voorwaarden voor de uitoefening van activiteiten betreffende bepaalde transacties inzake onroerende goederen en bedrijfsactiva.

1 Originele taal: Frans.

2 Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 48).

3 Arrest van 10 april 2018 (C-320/16, EU:C:2018:221, punt 27).

4 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("Richtlijn inzake elektronische handel") (PB L 178, blz. 1).

5 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1). Zie artikel 10 van die richtlijn.

6 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18) (hierna: richtlijn 98/34).

7 Zie artikel 10 van Richtlijn 2015/1535.

8 JORF van 4 januari 1970, blz. 142.

9 Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981).

10 Arrest van 10 april 2018 (C-320/16, EU:C:2018:221).

11 Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981).

12 Zie https://www.airbnb.co.uk/terms#eusec7.

13 Arrest van 12 juli 2011 (C-324/09, EU:C:2011:474, punt 109).

14 C-434/15, EU:C:2017:364, punt 27.

15 Arrest van 11 september 2014 (C-291/13, EU:C:2014:2209, punten 28 en 29).

16 Arrest van 23 maart 2010 (C-236/08 tot en met C-238/08, EU:C:2010:159, punten 23 en 110).

17 Zie mijn conclusie in Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:364, punt 33).

18 Arrest van 2 december 2010 (C-108/09, EU:C:2010:725, punten 32 tot en met 38).

19 Zie mijn conclusie in Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:364, punt 35).

20 Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 34).

21 Zie arrest van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 35).

22 Zie arrest van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 38). (Nadruk toegevoegd).

23 Zie arrest van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 39).

24 Zie arrest van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 39).

25 Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981).

26 Arrest van 10 april 2018 (C-320/16, EU:C:2018:221).

27 Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981).

28 Arrest van 10 april 2018 (C-320/16, EU:C:2018:221).

29 Zie arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 38).

30 Zie ook mijn conclusie in Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:364, punt 43). Zie in dat verband ook Van Cleynenbreuel, P., 'Le droit de l'Union européenne ne se prête-t-il pas (encore) à l'ubérisation des services?', Revue de la Faculté de droit de l'Université de Liège, nr. 1, 2018, p. 114.

31 Zie mijn conclusie in Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:364, punt 31).

32 Arrest van 20 december 2017 (C-434/15, EU:C:2017:981).

33 Arrest van 10 april 2018 (C-320/16, EU:C:2018:221).

34 Zie de arresten van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 39), en van 10 april 2018, Uber France (C-320/16, EU:C:2018:221, punt 21).

35 Zie mijn adviezen in Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:364, punt 51) en in Uber France (C-320/16, EU:C:2017:511, punten 15, 16 en 20).

36 Zie mijn conclusie in Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:364, punt 50).

37 Zie mijn conclusie in Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:364, punt 34).

38 Arrest van 2 december 2010 (C-108/09, EU:C:2010:725).

39 Arrest van 2 december 2010 (C-108/09, EU:C:2010:725).

40 Zie naar analogie het arrest van 2 december 2010, Ker-Optika (C-108/09, EU:C:2010:725, punt 41).

41 Meer subsidiair betoogt de Franse regering in haar schriftelijke opmerkingen dat een strafprocedure die is ingeleid na de indiening van een klacht met het verzoek om als burgerlijke partij tot de procedure te mogen toetreden, moet worden beschouwd als een geschil tussen particulieren. Derhalve kan richtlijn 2003/31 niet worden ingeroepen in het hoofdgeding en is de tweede vraag dus hypothetisch van aard. Ter terechtzitting leek de Franse regering haar argument betreffende het hypothetische karakter van de tweede vraag evenwel in te trekken. Hoe dan ook wijst niets erop dat het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil een geschil tussen twee particulieren is. Bovendien blijkt uit het uitdrukkelijke rechtskader van de verwijzingsbeschikking dat een strafrechtelijke procedure die is ingeleid na de indiening van een klacht samen met een verzoek tot voeging als burgerlijke partij, kan leiden tot de oplegging van strafsancties.

42 Zie met name het arrest van 7 juli 2011, Agafiţei e.a. (C-310/10, EU:C:2011:467, punt 28).

43 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB 2005, L 255, blz. 22).

44 Arrest van 17 december 2015 (C-342/14, EU:C:2015:827, punt 35).

45 Arrest van 17 december 2015 (C-342/14, EU:C:2015:827).

46 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB 2006, L 376, blz. 36).

47 Volgens artikel 17, lid 6, van richtlijn 2006/123 is het in artikel 16 van die richtlijn neergelegde beginsel van het vrij verrichten van diensten niet van toepassing op aangelegenheden die onder titel II van richtlijn 2005/36 vallen of op eisen in de lidstaat waar de dienst wordt verricht, die een activiteit aan een bepaald beroep voorbehouden. Zie arrest van 17 december 2015, X-Steuerberatungsgesellschaft (C-342/14, EU:C:2015:827, punt 35).

48 Zie met name Hatzopoulos, V., The Collaborative Economy and EU Law, Hart Publishing, Oxford-Portland, 2018, p. 41.

49 Zie artikel 2, onder h), van Richtlijn 2000/31. Zie ook Lodder, A.R., & Murray, A.D. (Eds.), EU Regulation of E-Commerce: A Commentary, Edward Elgar Publishing, Cheltenham-Northampton, 2017, blz. 29.

50 Zie voetnoot 47.

51 Zie in dat verband Gebruikersgids - Richtlijn 2005/36/EG - Alles wat u moet weten over de erkenning van beroepskwalificaties, https://ec.europa.eu, blz. 15.

52 Zie in die zin arrest van 23 februari 2016, Commissie/Hongarije (C-179/14, EU:C:2016:108, punt 118). Zie ook mijn conclusie in gevoegde zaken X en Visser (C-360/15 en C-31/16, EU:C:2017:397, punt 152).

53 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319, blz. 1).

54 Uit artikel 1, lid 5, van richtlijn 2000/31 volgt dat deze richtlijn niet van toepassing is op het gebied van belastingen, kwesties in verband met de verwerking van persoonsgegevens en kwesties in verband met overeenkomsten of gedragingen die onder het kartelrecht vallen of op bepaalde activiteiten van diensten van de informatiemaatschappij, als bedoeld in artikel 1, lid 5, sub d, van deze richtlijn.

55 Zie de bijlage bij richtlijn 2000/31. Zie over de werking van artikel 3, lid 3, van die richtlijn het arrest van 29 november 2017, VCAST (C-265/16, EU:C:2017:913, punten 24 en 25). Zie ook mijn conclusie in VCAST (C-265/16, EU:C:2017:649, punt 19).

56 Zie, a contrario, arrest van 11 september 2014, Papasavvas (C-291/13, EU:C:2014:2209, punt 35).

57 Omgekeerd moeten eisen die niet binnen het gecoördineerde gebied vallen en die evenmin op EU-niveau zijn geharmoniseerd, indien nodig worden getoetst aan het primaire recht. Zie in die zin arrest van 14 februari 2008, Dynamic Medien (C-244/06, EU:C:2008:85, punt 23). Zie ook Lodder, A.R., 'Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt', in Lodder, A.R., & Murray, A.D. (Eds.), EU Regulation of E-Commerce: A Commentary, Edward Elgar Publishing, Cheltenham-Northampton, 2017, blz. 31.

58 Zie ook overweging 25 van Richtlijn 2000/31, waarin staat dat nationale rechtbanken, met inbegrip van burgerlijke rechtbanken, die privaatrechtelijke geschillen behandelen, maatregelen kunnen nemen om af te wijken van de vrijheid om diensten van de informatiemaatschappij aan te bieden onder de in die richtlijn gestelde voorwaarden. Bovendien kunnen de lidstaten volgens overweging 26 van Richtlijn 2000/31 onder de in die richtlijn gestelde voorwaarden hun nationale regels inzake strafrecht en strafrechtelijke procedures toepassen teneinde alle onderzoeks- en andere maatregelen te nemen die nodig zijn om strafbare feiten op te sporen en te vervolgen, zonder dat het nodig is de Commissie van dergelijke maatregelen in kennis te stellen.

59 Zie arrest van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C-509/09 en C-161/10, EU:C:2011:685, punt 61). Zie ook D'Acunto, S., 'La directive 98/48 prévoyant un mécanisme de transparence règlementaire pour les services de la société de l'information: un premier bilan après douze mois de fonctionnement', Revue du droit de l'Union européenne, nr. 3, 2000, blz. 628.

60 Zie arrest van 25 oktober 2011, eDate Advertising e.a. (C-509/09 en C-161/10, EU:C:2011:685, punt 64).

61 Zie de punten 138 tot en met 150 van dit advies.

62 Zie Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank - Toepassing van artikel 3, leden 4 tot en met 6, van de richtlijn inzake elektronische handel op financiële diensten (COM/2003/0259 definitief, punten 1 en 2.1.2); Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité - Eerste verslag van de Commissie over de toepassing van Richtlijn [2000/31] van 21 november 2003 (COM(2003) 702 definitief, punt 4.1). Zie ook Crabit, E., "La directive sur le commerce électronique. Le projet "Méditerranée"", Revue du Droit de l'Union Européenne, nr. 4, 2000, blz. 762 en 792; Gkoutzinis, A., Internet Banking and the Law in Europe: Regulation, Financial Integration and Electronic Commerce", Cambridge University Press, Cambridge-New York, 2006, blz. 283.

63 Zie, recentelijk, arrest van 7 augustus 2018, Smith (C-122/17, EU:C:2018:631, punten 52 en 53). Zie ook mijn conclusie in Uber France (C-320/16, EU:C:2017:511, punt 37).

64 Opgemerkt zij dat, indien de in de wet-Hoguet gestelde eisen als maatregelen in de zin van artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 zouden worden beschouwd, de vraag naar het verband tussen de in richtlijn 2000/31 neergelegde kennisgevingsverplichting en die van richtlijn 2015/1535 niet aan de orde zou zijn. Om te worden aangemerkt als een "technisch voorschrift", waarvoor de kennisgevingsverplichting van laatstgenoemde richtlijn geldt, moet een in het nationale recht neergelegd voorschrift het specifieke doel en oogmerk hebben om de diensten van de informatiemaatschappij uitdrukkelijk en gericht te reguleren (zie mijn advies in de zaak Uber France, C-320/16, EU:C:2017:511, punten 24 tot en met 33). Dat is echter niet het geval in de onderhavige zaak. Evenmin, zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof, vormen nationale bepalingen die de uitoefening van een bedrijfsactiviteit afhankelijk stellen van voorafgaande toestemming technische voorschriften (zie arrest van 20 december 2017, Falbert e.a., C-255/16, EU:C:2017:983, punt 16). In wezen stelt de wet-Hoguet de uitoefening van de activiteit van vastgoedmakelaar afhankelijk van het verkrijgen van een beroepsvergunning.

65 380/87, niet gepubliceerd, EU:C:1989:135.

66 Zie de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in de zaak Enichem Base e.a. (380/87, niet gepubliceerd, EU:C:1989:135, punt 14).

67 Zie arrest van 13 juli 1989, Enichem Base e.a. (380/87, EU:C:1989:318, punten 20 en 24).

68 Zie het arrest van 26 september 2000, Unilever (C-443/98, EU:C:2000:496, punt 43).

69 Zie Crabit, E., 'La directive sur le commerce électronique. Le projet "Méditerranée"", Revue du droit de l'Union européenne, nr. 4, 2000, blz. 791, en Kightlinger, M.F., "A Solution to the Yahoo! Problem? The EC E-Commerce Directive as a Model for International Cooperation on Internet Choice of Law", Michigan Journal of International Law, vol. 24, nr. 3, 2003, blz. 737.

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

https://curia.europa.eu/juris/document/document.jsf?text=&docid=221791&pageIndex=0&doclang=en&mode=lst&dir=&occ=first&part=1&cid=27786348

19 december 2019 (*)

(Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 2000/31/EG - Diensten van informatiemaatschappij - Richtlijn 2006/123/EG - Diensten - Verbinding van bedrijfs- of particuliere verhuurders van accomodatie met woningzoekenden - Kwalificatie - Nationale regeling die bepaalde beperkingen oplegt aan uitoefening van beroep van makelaar - Richtlijn 2000/31/EG - Artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje - Verplichting tot kennisgeving van maatregelen die vrij verrichten van diensten van informatiemaatschappij beperken - Geen kennisgeving - Tegenwerpbaarheid - Strafprocedure met incidentele civiele vordering)

In zaak C-390/18,

VERZOEK om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de onderzoeksrechter van het tribunal de grande instance de Paris (arrondissementsrechtbank te Parijs, Frankrijk) bij beslissing van 7 juni 2018, ingekomen bij het Hof op 13 juni 2018, in de strafzaak tegen

X,

interveniënten:

YA,

Airbnb Ierland UC,

Hôtelière Turenne SAS,

Association pour un hébergement et un tourisme professionnels (AHTOP),

Valhotel,

HET HOF (Grote kamer),

bestaande uit K. Lenaerts, voorzitter, R. Silva de Lapuerta, ondervoorzitter, A. Arabadjiev, E. Regan, P.G. Xuereb en L.S. Rossi, kamerpresidenten, E. Juhász, M. Ilešič, J. Malenovský, D. Šváby (rapporteur) en N. Piçarra, rechters,

Advocaat-generaal: M. Szpunar,

Griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de schriftelijke procedure en na de hoorzitting van 14 januari 2019,

na onderzoek van de opmerkingen die namens de Commissie zijn ingediend:

- Airbnb Ierland UC, door D. Van Liedekerke, O.W. Brouwer en A.A.J. Pliego Selie, advocaten,

- de Association pour un hébergement et un tourisme professionnels (AHTOP), door B. Quentin, G. Navarro en M. Robert, advocaten,

- de Franse regering, door E. de Moustier en R. Coesme, als gemachtigden,

- de Tsjechische regering, door M. Smolek, J. Vláčil en T. Müller, als gemachtigden,

- de Spaanse regering, door M. J. García-Valdecasas Dorrego als gemachtigde,

- de Luxemburgse regering, aanvankelijk door D. Holderer en later door T. Uri, als gemachtigden,

- de Europese Commissie, door L. Malferrari, É. Gippini Fournier en S.L. Kalėda, als gemachtigden,

na kennis te hebben genomen van de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 april 2019,

geeft het volgende

Oordeel

1 Dit verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3 van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel") (PB L 178, blz. 1).

2 Het verzoek is gedaan in een strafzaak tegen X, onder andere voor het omgaan met gelden voor activiteiten met betrekking tot de bemiddeling en het beheer van gebouwen en bedrijven door een persoon zonder een professionele vergunning.

Juridische context

EU-recht

Richtlijn 98/34

3 Artikel 1, eerste alinea, punt 2, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18) (hierna: "richtlijn 98/34"), bepaalt het volgende:

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

...

  1. "dienst": elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

In deze definitie wordt verstaan onder:

- "op afstand" betekent dat de dienst wordt verleend zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn,

- "langs elektronische weg" betekent dat de dienst verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en opslag van gegevens, en volledig verzonden, getransporteerd en ontvangen wordt via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen,

- "op individueel verzoek van een afnemer van diensten" betekent dat de dienst wordt geleverd door de transmissie van gegevens op individueel verzoek.

...'

Richtlijn (EU) 2015/1535

4 Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB 2015, L 241, blz. 1) heeft richtlijn 98/34 met ingang van 7 oktober 2015 ingetrokken en vervangen.

5 Artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn 2015/1535 bepaalt:

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

...

(b) "dienst": elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

In deze definitie wordt verstaan onder:

(i) "op afstand" betekent dat de dienst wordt verleend zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn;

(ii) "langs elektronische weg": dat de dienst verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en opslag van gegevens, en geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid en ontvangen;

(iii) "op individueel verzoek van een afnemer van diensten": dat de dienst op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.

Bijlage I bevat een indicatieve lijst van diensten die niet onder deze definitie vallen.

6 Artikel 5, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

Onverminderd artikel 7 delen de lidstaten de Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Europese norm betreft, in welk geval met een mededeling van de betrokken norm kan worden volstaan; zij geven de Commissie tevens kennis van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.

...'

7 Krachtens artikel 10, tweede alinea, van Richtlijn 2015/1535 gelden verwijzingen naar Richtlijn 98/34 voortaan als verwijzingen naar Richtlijn 2015/1535.

Richtlijn 2000/31

8 Overweging 8 van Richtlijn 2000/31 stelt:

"Het doel van deze richtlijn is een rechtskader te scheppen om de vrijheid van diensten van de informatiemaatschappij tussen de lidstaten te waarborgen en niet om het strafrecht als zodanig te harmoniseren.

9 In de versie vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2015/1535 definieerde artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 "diensten van de informatiemaatschappij" als diensten in de zin van artikel 1, eerste alinea, punt 2, van richtlijn 98/34. Sinds de inwerkingtreding van deze richtlijn moet deze verwijzing worden begrepen als een verwijzing naar artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2015/1535. Sinds de inwerkingtreding van deze richtlijn moet deze verwijzing worden begrepen als een verwijzing naar artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2015/1535.

10 Artikel 2, sub h, van richtlijn 2000/31 bepaalt:

h) "gecoördineerd gebied": de in de rechtsstelsels van de lidstaten gestelde eisen die van toepassing zijn op de verleners van diensten van de informatiemaatschappij of op de diensten van de informatiemaatschappij, ongeacht of zij algemeen van aard zijn of specifiek voor hen bedoeld zijn.

(i) Het gecoördineerde gebied betreft eisen waaraan de dienstverlener moet voldoen met betrekking tot:

- het starten van een activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals vereisten met betrekking tot kwalificaties, vergunning of kennisgeving,

- de uitoefening van de activiteit van een dienst van de informatiemaatschappij, zoals eisen met betrekking tot het gedrag van de dienstverlener, eisen met betrekking tot de kwaliteit of de inhoud van de dienst, met inbegrip van eisen inzake reclame en contracten, of eisen met betrekking tot de aansprakelijkheid van de dienstverlener;

(ii) Het gecoördineerde veld dekt geen vereisten zoals:

- vereisten die van toepassing zijn op goederen als zodanig,

- vereisten die van toepassing zijn op de levering van goederen,

- vereisten die van toepassing zijn op diensten die niet langs elektronische weg worden geleverd.

11 Artikel 3, leden 2 en 4 tot en met 6, van deze richtlijn bepaalt het volgende:

'2. De lidstaten mogen het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij die vanuit een andere lidstaat worden geleverd, niet beperken om redenen die vallen binnen het gecoördineerde gebied.

...

  1. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij van lid 2 af te wijken, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a) de maatregelen zijn:

(i) noodzakelijk om een van de volgende redenen:

- de openbare orde, met name het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, met inbegrip van de bescherming van minderjarigen en de bestrijding van het aanzetten tot haat op grond van ras, geslacht, godsdienst of nationaliteit en van schendingen van de menselijke waardigheid van individuele personen,

- de bescherming van de volksgezondheid,

- openbare veiligheid, met inbegrip van de bescherming van de nationale veiligheid en defensie,

- de bescherming van consumenten, met inbegrip van investeerders;

(ii) tegen een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij zijn genomen die afbreuk doet aan de onder i) genoemde doelstellingen of die een ernstig gevaar voor afbreuk aan die doelstellingen inhoudt;

(iii) evenredig zijn aan die doelstellingen;

(b) alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd gerechtelijke procedures, met inbegrip van inleidende procedures en handelingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, heeft de lidstaat:

- de in lid 1 bedoelde lidstaat verzocht maatregelen te nemen en deze lidstaat deze maatregelen niet of onvoldoende heeft genomen,

- de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat in kennis gesteld van haar voornemen om dergelijke maatregelen te nemen.

  1. In spoedeisende gevallen kunnen de lidstaten afwijken van de in lid 4, onder b), vastgestelde voorwaarden. In dat geval worden de maatregelen zo spoedig mogelijk ter kennis van de Commissie en de in lid 1 bedoelde lidstaat gebracht, met opgave van de redenen waarom de lidstaat van oordeel is dat het om een urgente situatie gaat.
  2. Onverminderd de mogelijkheid voor de lidstaat om de maatregelen in kwestie uit te voeren, onderzoekt de Commissie zo spoedig mogelijk of de aangemelde maatregelen verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht; indien zij tot de conclusie komt dat de maatregel onverenigbaar is met het Gemeenschapsrecht, verzoekt de Commissie de lidstaat in kwestie om af te zien van de voorgestelde maatregelen of om de maatregelen in kwestie dringend te beëindigen.". Richtlijn 2006/123/EG

12 Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376, blz. 36) bepaalt:

"Indien de bepalingen van deze richtlijn strijdig zijn met een bepaling van een ander communautair besluit dat betrekking heeft op specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in specifieke sectoren of voor specifieke beroepen, prevaleert de bepaling van het andere communautaire besluit en is zij van toepassing op die specifieke sectoren of beroepen. ...'

Frans recht

13 Artikel 1 van wet nr. 70-9 van 2 januari 1970 tot regeling van de voorwaarden voor de uitoefening van activiteiten met betrekking tot bepaalde transacties betreffende onroerende goederen en financiële goodwill (JORF van 4 januari 1970, blz. 142), in de versie die van toepassing is op de feiten van het hoofdgeding (hierna: "wet Hoguet"), bepaalt:

De bepalingen van deze wet zijn van toepassing op alle natuurlijke personen of rechtspersonen die zich regelmatig, zelfs in ondergeschikte hoedanigheid, lenen voor of hun medewerking verlenen aan elke transactie die betrekking heeft op de goederen van anderen:

  1. het kopen, verkopen, zoeken, ruilen, leasen of onderverhuren, al dan niet seizoensgebonden, gemeubileerd of ongemeubileerd, van bestaande gebouwen of gebouwen in aanbouw;

...'

14 Artikel 3 van die wet bepaalt:

"De in artikel 1 opgesomde werkzaamheden mogen slechts worden uitgeoefend door natuurlijke personen of rechtspersonen die in het bezit zijn van een door de voorzitter van de regionale kamer van koophandel en fabrieken of door de voorzitter van de regionale kamer van koophandel en fabrieken van Île-de-France voor de duur en volgens de regels van een decreet van de Conseil d'État afgegeven beroepsvergunning waarin de handelingen zijn vermeld die deze personen mogen verrichten. ...

Deze vergunning mag alleen aan natuurlijke personen worden afgegeven op voorwaarde dat zij:

  1. bewijs leveren van hun professionele geloofsbrieven;
  2. het bewijs leveren van een financiële garantie die de terugbetaling van middelen mogelijk maakt ...;
  3. een verzekering afsluiten tegen de financiële gevolgen van hun wettelijke aansprakelijkheid en beroepsaansprakelijkheid;
  4. niet vallen onder een van de validatie- of diskwalificatievoorwaarden ...

...'

15 Artikel 5 van die wet bepaalt:

"De in artikel 1 bedoelde personen die geldsommen ontvangen of bezitten ... moeten de voorwaarden naleven die in het decreet van de Raad van State zijn vastgelegd, met name de formaliteiten van het bijhouden van een register en het overhandigen van kwitanties, evenals andere verplichtingen die uit dat mandaat voortvloeien.

16 Artikel 14 van die wet luidt als volgt:

"De volgende handelingen zijn strafbaar met een gevangenisstraf van 6 maanden en een boete van 7 500 EUR:

(a) het zich regelmatig, zelfs als nevenactiviteit, lenen voor of verlenen van bijstand aan de in artikel 1 bedoelde handelingen zonder in het bezit te zijn van een geldige vergunning die is afgegeven overeenkomstig artikel 3, of nadat een dergelijke vergunning opnieuw is afgegeven, of indien voornoemde vergunning niet opnieuw is afgegeven na een verklaring van niet-bevoegdheid van het passende bestuursorgaan;

...'

17 Artikel 16 van de wet Hoguet bepaalt:

"De volgende handelingen zijn strafbaar met een gevangenisstraf van 2 jaar en een boete van 30 000 EUR:

  1. het ontvangen of bezitten, in welke hoedanigheid of op welke wijze dan ook, van geldsommen, goederen of effecten op het moment van de in artikel 1 genoemde transacties:

(a) in strijd met artikel 3;

(b) in strijd met de voorwaarden van artikel 5 betreffende het bijhouden van registers en het afgeven van kwitanties wanneer dergelijke documenten en kwitanties wettelijk vereist zijn;

...'

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

18 Airbnb Ireland UC, een vennootschap naar Iers recht, gevestigd te Dublin (Ierland), maakt deel uit van de Airbnb-groep, die bestaat uit een aantal ondernemingen die direct of indirect eigendom zijn van het in de Verenigde Staten gevestigde Airbnb Inc. Airbnb Ireland biedt een elektronisch platform aan dat tot doel heeft om tegen betaling van een commissie met name in Frankrijk contact te leggen tussen enerzijds verhuurders, zowel professionals als particulieren, die accommodatie te huur hebben en anderzijds mensen die op zoek zijn naar dergelijke accommodatie. Airbnb Payments UK Ltd, een bedrijf gevestigd in Londen (Verenigd Koninkrijk) onder het recht van het Verenigd Koninkrijk, levert online betalingsdiensten als onderdeel van die contactdienst en beheert de betalingsactiviteiten van de groep in de Europese Unie. Daarnaast is Airbnb France SARL, een bedrijf opgericht onder Frans recht en leverancier van Airbnb Ierland, verantwoordelijk voor de promotie van dat platform onder gebruikers op de Franse markt door het organiseren van, onder andere, reclamecampagnes voor doelgroepen.

19 Naast de dienst om verhuurders en gasten met elkaar in contact te brengen via zijn elektronische platform dat aanbiedingen centraliseert, biedt Airbnb Ierland de verhuurders een aantal andere diensten, zoals een format voor het beschrijven van de inhoud van hun aanbod, met een optie voor een fotografiedienst, en ook met een optie voor een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en een garantie tegen schade tot 800 000 euro. Bovendien biedt het hen een optionele tool om de huurprijs te schatten op basis van de marktgemiddelden van dat platform. Als een verhuurder een gast accepteert, maakt de gast bovendien de huurprijs over aan Airbnb Payments UK, waar nog 6% tot 12% van dat bedrag bijkomt voor kosten en de dienstverlening van Airbnb Ierland. Airbnb Payments UK bewaart het geld namens de gast en stuurt vervolgens, 24 uur nadat de gast incheckt, het geld via een overboeking naar de verhuurder, waardoor de gast de zekerheid heeft dat de woning bestaat en de verhuurder een betalingsgarantie heeft. Tot slot heeft Airbnb Ierland een systeem opgezet waarbij de verhuurder en de gast een beoordeling kunnen achterlaten op een schaal van nul tot vijf sterren, en die beoordeling is beschikbaar op het elektronische platform in kwestie.

20 In de praktijk, zoals blijkt uit de uitleg van Airbnb Ierland, maken internetgebruikers die op zoek zijn naar een huuraccommodatie verbinding met het elektronische platform van Airbnb, geven ze de plaats aan waar ze naartoe willen en de periode en het aantal personen van hun keuze. Op basis daarvan verstrekt Airbnb Ierland hen een lijst met beschikbare accommodaties die aan deze criteria voldoen, zodat de gebruikers de accommodatie van hun keuze kunnen selecteren en deze online kunnen reserveren.

21 In die context sluiten gebruikers van het elektronische platform in kwestie, zowel verhuurders als gasten, een contract met Airbnb Ireland voor het gebruik van dat platform en met Airbnb Payments UK voor de betalingen die via dat platform worden verricht.

22 Op 24 januari 2017 heeft de Association pour un hébergement et un tourisme professionnel (AHTOP) een klacht ingediend samen met een verzoek om als burgerlijke partij te worden gevoegd in de procedure, onder andere wegens het uitoefenen van activiteiten betreffende de bemiddeling en het beheer van gebouwen en ondernemingen zonder beroepsvergunning, krachtens de wet Hoguet, tussen 11 april 2012 en 24 januari 2017.

23 Ter ondersteuning van haar klacht voert AHTOP aan dat Airbnb Ierland niet alleen twee partijen via haar platform met elkaar in contact brengt, maar ook aanvullende diensten aanbiedt die neerkomen op een bemiddelingsactiviteit bij vastgoedtransacties.

24 Op 16 maart 2017, na de indiening van deze klacht, heeft de procureur des Konings bij het Tribunal de grande instance de Paris (arrondissementsrechtbank te Parijs, Frankrijk) onder meer een aanklacht ingediend wegens het behandelen van gelden voor activiteiten betreffende de bemiddeling en het beheer van gebouwen en ondernemingen door een persoon zonder beroepsvergunning, in strijd met de wet Hoguet, voor de periode tussen 11 april 2012 en 24 januari 2017.

25 Airbnb Ierland ontkent op te treden als makelaar en stelt dat de Wet Hoguet niet van toepassing is op grond van het feit dat deze onverenigbaar is met Richtlijn 2000/31/EG.

26 In deze context vraagt de onderzoeksrechter van het tribunal de grande instance de Paris zich af of de door Airbnb Ireland verrichte dienst moet worden aangemerkt als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van deze richtlijn en, zo ja, of dit zich ertegen verzet dat de wet Hoguet in het hoofdgeding op deze vennootschap wordt toegepast, dan wel of deze richtlijn zich er daarentegen niet tegen verzet dat op basis van deze wet strafvervolging tegen Airbnb Ireland wordt ingesteld.

27 In die omstandigheden heeft de onderzoeksrechter van het tribunal de grande instance de Paris besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

"1) Vallen de diensten die in Frankrijk worden verricht door ... Airbnb Ierland via een elektronisch platform dat vanuit Ierland wordt beheerd, onder de vrijheid van dienstverrichting van artikel 3 van [richtlijn 2000/31]?

(2) Zijn de beperkende regels met betrekking tot de uitoefening van het beroep van vastgoedmakelaar in Frankrijk die zijn neergelegd in [de wet Hoguet] uitvoerbaar tegen Airbnb Ierland?".

Behandeling van de vragen

Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

28 Airbnb Ierland stelt dat de verwijzende rechter zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de activiteiten van Airbnb Ierland binnen de werkingssfeer van de wet Hoguet vallen. De Franse regering heeft tijdens de hoorzitting hetzelfde standpunt ingenomen.

29 In dit verband geldt volgens vaste rechtspraak een vermoeden van relevantie voor vragen over de uitlegging van het Unierecht die door een nationale rechter worden voorgelegd in de feitelijke en juridische context die deze rechter dient te bepalen en waarvan het Hof de juistheid niet hoeft te beoordelen. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen over een door een nationale rechter gestelde vraag wanneer het overduidelijk is dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met de feiten of het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het probleem hypothetisch is of wanneer het Hof niet over de nodige gegevens, feitelijk of rechtens, beschikt om een nuttig antwoord te geven op de hem gestelde vragen (arrest van 22 juni 2010, Melki en Abdeli, C-188/10 en C-189/10, EU:C:2010:363, punt 27).

30 In casu stelt de verwijzende rechter, zoals de Franse regering erkent, in wezen de uitvoerbaarheid van de bepalingen van de wet Hoguet aan de orde tegen Airbnb Ireland, omdat hij impliciet van mening is dat de door die onderneming verleende bemiddelingsdienst binnen de materiële werkingssfeer van die wet valt.

31 Het is echter niet evident dat de uitlegging van de wet-Hoguet door de verwijzende rechter duidelijk uitgesloten is, gelet op de bewoordingen van de nationale bepalingen in de verwijzingsbeschikking (zie, naar analogie, arrest van 22 juni 2010, Melki en Abdeli, C-188/10 en C-189/10, EU:C:2010:363, punt 28).

32 Airbnb Ireland voert verder aan dat de verwijzingsbeschikking een samenvatting van de Franse nationale wetgeving bevat en dat zij rekening had moeten houden met andere bepalingen van die wetgeving. De Commissie van haar kant betoogt dat deze beschikking mank gaat aan een gebrek aan feitelijke details.

33 In casu worden in de verwijzingsbeschikking de relevante nationale juridische context en de oorsprong en de aard van het geschil kort maar nauwkeurig uiteengezet. Hieruit volgt dat de verwijzende rechter de feitelijke en juridische context van zijn verzoek om uitlegging van het Unierecht voldoende heeft afgebakend en het Hof alle gegevens heeft verstrekt die het nodig heeft om een nuttig antwoord op dit verzoek te geven (arrest van 23 maart 2006, Enirisorse, C-237/04, EU:C:2006:197, punt 19).

34 In die omstandigheden kan dit verzoek om een prejudiciële beslissing niet in zijn geheel als niet-ontvankelijk worden beschouwd.

Voorlopige observaties

35 In hun opmerkingen betogen AHTOP respectievelijk de Commissie dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling niet alleen moet worden beoordeeld in het licht van richtlijn 2000/31, maar ook van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22) en richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG (PB L 319, blz. 1).

36 Dienaangaande zij eraan herinnerd dat in de procedure van artikel 267 VWEU, die voorziet in samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof van Justitie, deze laatste de nationale rechter een antwoord dient te geven dat hem van nut is en hem in staat stelt uitspraak te doen in de bij hem aanhangige zaak. In deze context kan het Hof uit alle door de nationale rechter verstrekte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeschikking, de wetgeving en de beginselen van Unierecht afleiden die uitlegging behoeven gelet op het voorwerp van het hoofdgeding, teneinde de hem gestelde vragen te herformuleren en alle bepalingen van Unierecht uit te leggen die de nationale rechter nodig heeft om uitspraak te doen op de bij hem aanhangige beroepen, zelfs indien deze bepalingen niet uitdrukkelijk in die vragen zijn vermeld (zie in die zin arrest van 16 juli 2015, Abcur, C-544/13 en C-545/13, EU:C:2015:481, punten 33 en 34 en de aangehaalde rechtspraak).

37 Het staat evenwel uitsluitend aan de nationale rechter om het voorwerp te bepalen van de vragen die hij aan het Hof wil voorleggen. Wanneer uit het verzoek zelf niet blijkt dat deze vragen opnieuw moeten worden geformuleerd, kan het Hof dus niet op verzoek van een van de in artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bedoelde belanghebbenden vragen onderzoeken die hem niet door de nationale rechter zijn voorgelegd. Indien de nationale rechter het, gelet op de ontwikkelingen in de procedure, noodzakelijk acht om nadere uitlegging van het Unierecht te verkrijgen, dient hij het Hof opnieuw om een prejudiciële beslissing te verzoeken (zie in die zin arrest van 11 juni 2015, Berlington Hungary e.a., C-98/14, EU:C:2015:386, punt 48 en de aangehaalde rechtspraak).

38 In casu en bij gebreke van enige vermelding van de richtlijnen 2005/36 en 2007/64 in de gestelde vragen of van enige andere toelichting in de verwijzingsbeschikking op grond waarvan het Hof de uitlegging van deze richtlijnen in overweging zou moeten nemen om de verwijzende rechter een nuttig antwoord te kunnen geven, is er voor het Hof geen reden om de argumenten betreffende deze richtlijnen te onderzoeken, hetgeen er in feite toe zou leiden dat het Hof de inhoud van de gestelde vragen zou wijzigen.

De eerste vraag

39 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat een bemiddelingsdienst die, door middel van een elektronisch platform, tot doel heeft tegen vergoeding potentiële gasten in contact te brengen met al dan niet professionele verhuurders van kortstondige accommodatie waarbij tevens een aantal andere diensten wordt aangeboden, zoals een formaat voor de presentatie van de inhoud van het aanbod, een fotografiedienst, een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid en een garantie tegen schade, een instrument voor de schatting van de huurprijs of betalingsdiensten voor deze diensten van logiesverstrekking, moet worden gekwalificeerd als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van richtlijn 2000/31.

40 Om te beginnen moet worden vastgesteld - en dit wordt door geen van de partijen noch door de andere in het hoofdgeding betrokken belanghebbenden betwist - dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bemiddelingsactiviteit onder het begrip "dienst" in de zin van artikel 56 VWEU en richtlijn 2006/123 valt.

41 In de tweede plaats moet er niettemin aan worden herinnerd dat volgens artikel 3, lid 1, van richtlijn 2006/123 deze richtlijn niet van toepassing is indien de bepalingen ervan in strijd zijn met een bepaling van een ander EU-besluit dat specifieke aspecten van de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit in specifieke diensten of voor specifieke beroepen regelt.

42 Om vast te stellen of een dienst als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, onder richtlijn 2006/123 valt, zoals AHTOP en de Franse regering stellen, of daarentegen onder richtlijn 2000/31, zoals Airbnb Ireland, de Tsjechische en Luxemburgse regering en de Commissie stellen, moet dus worden bepaald of een dergelijke dienst moet worden gekwalificeerd als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31. De Franse regering stelt dat de dienst in kwestie onder richtlijn 2006/123 valt.

43 In dit verband, en gelet op de periode waarin de feiten zich hebben voorgedaan waarop de door AHTOP ingediende klacht betrekking heeft, en de bij de verwijzende rechter aanhangige strafprocedure met civiele vordering, is de definitie van het begrip "dienst van de informatiemaatschappij" in artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31 achtereenvolgens vermeld in artikel 1, eerste alinea, punt 2, van richtlijn 98/34 en vervolgens, vanaf 7 oktober 2015, in artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2015/1535. Deze definitie is echter niet gewijzigd bij de inwerkingtreding, op 7 oktober 2015, van richtlijn 2015/1535, om welke reden in dit arrest alleen naar deze richtlijn zal worden verwezen.

44 Krachtens artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn 2015/1535 omvat het begrip "dienst van de informatiemaatschappij" "elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt".

45 In casu stelt de verwijzende rechter vast, zoals blijkt uit punt 18 hierboven, dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde dienst, door middel van een elektronisch platform, tot doel heeft om tegen vergoeding potentiële gasten in contact te brengen met al dan niet professionele verhuurders van kortstondige accommodatie, zodat eerstgenoemden accommodatie kunnen reserveren.

46 Hieruit volgt allereerst dat die dienst tegen vergoeding wordt verricht, ook al wordt de vergoeding die Airbnb Payments UK ontvangt alleen geïnd van de gast en niet ook van de verhuurder.

47 Voor zover de verhuurder en de gast door middel van een elektronisch platform met elkaar in verbinding staan zonder dat de dienstverlener, enerzijds, of de verhuurder of de gast, anderzijds, gelijktijdig aanwezig zijn, is die dienst een dienst die langs elektronische weg en op afstand wordt verricht. Tijdens het sluiten van overeenkomsten tussen Airbnb Ireland of Airbnb Payments UK enerzijds en de verhuurder of de gast anderzijds komen de partijen immers nergens anders met elkaar in contact dan via het elektronische platform van Airbnb Ireland.

48 Tot slot wordt de dienst in kwestie geleverd op individueel verzoek van de ontvangers van de dienst, aangezien het zowel gaat om het online plaatsen van een advertentie door de host als om een individueel verzoek van de gast die geïnteresseerd is in die advertentie.

49 Een dergelijke dienst voldoet dus aan de vier cumulatieve voorwaarden van artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn 2015/1535 en is dus in beginsel een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van Richtlijn 2000/31.

50 Zoals partijen en de andere belanghebbenden in de onderhavige procedure betogen, heeft het Hof evenwel geoordeeld dat een bemiddelingsdienst die aan al deze voorwaarden voldoet, weliswaar in beginsel een dienst vormt die verschilt van de erop volgende dienst waarop hij betrekking heeft, en dus als "dienst van de informatiemaatschappij" moet worden gekwalificeerd, maar dat dit niet het geval kan zijn wanneer blijkt dat deze bemiddelingsdienst een integrerend deel vormt van een algemene dienst waarvan het hoofdbestanddeel een dienst is die onder een andere wettelijke kwalificatie valt (zie in die zin arrest van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi, C-434/15, EU:C:2017:981, punt 40).

51 In het onderhavige geval voert AHTOP in wezen aan dat de door Airbnb Ierland verleende dienst een integraal onderdeel vormt van een algemene dienst, waarvan het hoofdbestanddeel de verlening van een huisvestingsdienst is. Daartoe voert zij aan dat Airbnb Ierland niet alleen twee partijen met elkaar verbindt via haar gelijknamige elektronische platform, maar ook aanvullende diensten aanbiedt die kenmerkend zijn voor een bemiddelingsactiviteit in onroerendgoedtransacties.

52 Weliswaar heeft de door Airbnb Ireland verleende bemiddelingsdienst tot doel de verhuur van accommodatie mogelijk te maken - en het staat vast dat dit onder richtlijn 2006/123 valt - maar de aard van de banden tussen deze diensten rechtvaardigt niet dat wordt afgeweken van de kwalificatie van deze bemiddelingsdienst als "dienst van de informatiemaatschappij" en dus van de toepassing van richtlijn 2000/31 daarop.

53 Een dergelijke bemiddelingsdienst kan niet worden losgekoppeld van de vastgoedtransactie zelf, aangezien deze niet alleen tot doel heeft een onmiddellijke logiesdienst te verlenen, maar ook om, op basis van een gestructureerde lijst van beschikbare logiesaccommodaties op het gelijknamige elektronische platform die beantwoorden aan de door de woningzoekenden gekozen criteria, een instrument te verschaffen om het sluiten van contracten voor toekomstige interacties te vergemakkelijken. Het essentiële kenmerk van het door Airbnb Ireland beheerde elektronische platform is het opstellen van een dergelijke lijst ten behoeve van zowel verhuurders die accommodatie te huur hebben als personen die op zoek zijn naar dat type accommodatie.

54 In dat opzicht vormt het samenstellen van aanbiedingen volgens een geharmoniseerd formaat, gekoppeld aan instrumenten voor het zoeken, vinden en vergelijken van die aanbiedingen, wegens het belang ervan, een dienst die niet kan worden beschouwd als louter bijkomstig bij een algemene dienst die onder een andere juridische kwalificatie valt, namelijk het verstrekken van een huisvestingsdienst.

55 Bovendien is een dienst als die van Airbnb Ierland geenszins onmisbaar voor het aanbieden van accommodatiediensten, zowel vanuit het oogpunt van de gasten als van de verhuurders die er gebruik van maken, aangezien beiden een aantal andere, soms reeds lang bestaande kanalen tot hun beschikking hebben, zoals makelaars, advertenties op papier of elektronisch, of zelfs websites voor het verhuren van onroerend goed. In dat verband kan uit het loutere feit dat Airbnb Ierland rechtstreeks concurreert met die andere kanalen door zijn gebruikers, zowel verhuurders als gasten, een innovatieve dienst aan te bieden die gebaseerd is op de bijzondere kenmerken van commerciële activiteiten in de informatiemaatschappij, niet worden afgeleid dat dit onmisbaar is voor de verlening van een dienst voor huisvesting.

56 Ten slotte blijkt noch uit de verwijzingsbeschikking noch uit de informatie in het dossier voor het Gerecht dat Airbnb Ierland de hoogte van de huurprijzen die de verhuurders die van dat platform gebruikmaken, vaststellen of plafonneren. Airbnb Ierland biedt hun hooguit een optioneel instrument om hun huurprijs te schatten op basis van de marktgemiddelden van dat platform, maar laat de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de huurprijs over aan de verhuurder zelf.

57 Hieruit volgt dat een bemiddelingsdienst zoals die van Airbnb Ierland niet kan worden beschouwd als een integraal onderdeel van een algemene dienst, waarvan de belangrijkste component het aanbieden van accommodatie is.

58 Geen van de andere in overweging 19 genoemde diensten, tezamen of afzonderlijk, doet afbreuk aan deze bevinding. Integendeel, deze diensten zijn bijkomstig van aard, aangezien zij voor de verhuurders geen doel op zich vormen, maar veeleer een middel om te profiteren van de bemiddelingsdienst van Airbnb Ierland of om huisvestingsdiensten onder de beste voorwaarden aan te bieden (zie, naar analogie, arresten van 21 februari 2008, Part Service, C-425/06, EU:C:2008:108, punt 52; van 10 november 2016, Baštová, C-432/15, EU:C:2016:855, punt 71; en van 4 september 2019, KPC Herning, C-71/18, EU:C:2019:660, punt 38).

59 Allereerst is dat het geval met betrekking tot het feit dat Airbnb Ierland, naast zijn activiteit om verhuurders en gasten via het gelijknamige elektronische platform met elkaar in contact te brengen, verhuurders voorziet van een format voor het beschrijven van de inhoud van hun aanbod, een optionele fotografiedienst voor de verhuurde woning en een systeem voor het beoordelen van verhuurders en gasten dat beschikbaar is voor toekomstige verhuurders en gasten.

60 Dergelijke tools maken deel uit van het samenwerkingsmodel dat inherent is aan bemiddelingsplatforms, dat het ten eerste mogelijk maakt voor woningzoekenden om een volledig geïnformeerde keuze te maken uit het accommodatieaanbod dat wordt aangeboden door de verhuurders op het platform, en ten tweede voor verhuurders om volledig geïnformeerd te zijn over de betrouwbaarheid van de gasten met wie ze in zee zouden kunnen gaan.

61 Vervolgens is dat het geval met betrekking tot het feit dat Airbnb Payments UK, een bedrijf binnen de Airbnb Group, verantwoordelijk is voor het innen van de huurgelden van de gasten en het vervolgens overmaken van deze huurgelden aan de verhuurders, in overeenstemming met de in punt 19 hierboven uiteengezette voorwaarden.

62 Dergelijke betalingsvoorwaarden, die gebruikelijk zijn op een groot aantal elektronische platforms, zijn een instrument om transacties tussen verhuurders en gasten te beveiligen, en hun aanwezigheid alleen kan de aard van de bemiddelingsdienst niet veranderen, vooral wanneer dergelijke betalingsvoorwaarden niet, direct of indirect, gepaard gaan met prijscontroles voor het verstrekken van accommodatie, zoals is opgemerkt in punt 56 hierboven.

63 Tot slot kan het feit dat Airbnb Ierland verhuurders een garantie tegen schade biedt en, als optie, een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, de juridische classificatie van de bemiddelingsdienst die door dat platform wordt verleend niet wijzigen.

64 Zelfs in hun geheel genomen doen de al dan niet optionele diensten van Airbnb Ireland waarnaar in de punten 59 tot en met 63 wordt verwezen, geen afbreuk aan het aparte karakter van de door dat bedrijf verleende bemiddelingsdienst en dus aan zijn kwalificatie als "dienst van de informatiemaatschappij", aangezien zij de specifieke kenmerken van die dienst niet wezenlijk veranderen. In dit verband is het ook paradoxaal dat dergelijke nevendiensten met toegevoegde waarde die een elektronisch platform aan zijn klanten verleent, met name om zich van zijn concurrenten te onderscheiden, bij gebreke van bijkomende elementen kunnen leiden tot een wijziging van de aard en dus van de juridische kwalificatie van de activiteit van dat platform, zoals de advocaat-generaal in punt 46 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

65 Bovendien, en in tegenstelling tot wat AHTOP en de Franse regering beweren, kunnen de regels voor de werking van een bemiddelingsdienst zoals die van Airbnb niet worden gelijkgesteld met die van de bemiddelingsdienst die aanleiding heeft gegeven tot de arresten van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi (C-434/15, EU:C:2017:981, punt 39), en van 10 april 2018, Uber France (C-320/16, EU:C:2018:221, punt 21).

66 Afgezien van het feit dat die arresten zijn gewezen in de specifieke context van het stedelijk personenvervoer waarop artikel 58, lid 1, VWEU van toepassing is en dat de door Airbnb Ireland verleende diensten niet vergelijkbaar zijn met die welke aan de orde waren in de zaken die aanleiding hebben gegeven tot de in de vorige alinea genoemde arresten, leveren de in de punten 59 tot en met 63 genoemde nevendiensten geen bewijs voor dezelfde mate van zeggenschap als die welke het Hof in die arresten heeft vastgesteld.

67 Zo heeft het Hof in die arresten vastgesteld dat Uber beslissende invloed uitoefende op de voorwaarden waaronder vervoerdiensten werden verricht door de niet-professionele chauffeurs die gebruik maakten van de applicatie die hun door die onderneming ter beschikking was gesteld (arresten van 20 december 2017, Asociación Profesional Elite Taxi, C-434/15, EU:C:2017:981, punt 39, en van 10 april 2018, Uber France, C-320/16, EU:C:2018:221, punt 21).

68 Uit de door de verwijzende rechter genoemde en in punt 19 hierboven in herinnering gebrachte elementen kan niet worden afgeleid dat Airbnb Ierland een zo beslissende invloed uitoefent op de voorwaarden voor het verstrekken van de accommodatiediensten waarop zijn bemiddelingsdienst betrekking heeft, met name omdat Airbnb Ierland niet direct of indirect de aangerekende huurprijs bepaalt, zoals in de punten 56 en 62 hierboven is vastgesteld, en nog minder de verhuurders of de op zijn platform te huur aangeboden accommodatie selecteert.

69 Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31, dat verwijst naar artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2015/1535, aldus moet worden uitgelegd dat een bemiddelingsdienst die ertoe strekt om via een elektronisch platform potentiële gasten tegen vergoeding in contact te brengen met al dan niet professionele verhuurders van kortlopende accommodatie, en die tegelijkertijd een aantal nevendiensten van deze bemiddelingsdienst verricht, als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van richtlijn 2000/31 moet worden gekwalificeerd.

De tweede vraag

Bevoegdheid

70 De Franse regering stelt dat het Hof kennelijk onbevoegd is om de tweede vraag te beantwoorden, aangezien de verwijzende rechter het Hof vraagt om te beslissen of de activiteiten van Airbnb Ierland binnen de materiële werkingssfeer van de wet Hoguet vallen en dus om het Franse recht uit te leggen.

71 Uit de bewoordingen van de tweede vraag blijkt echter duidelijk dat de verwijzende rechter het Hof daarmee niet vraagt of de wet Hoguet van toepassing is op de activiteiten van Airbnb Ireland, maar of deze wet, die hij als een beperking van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij beschouwt, aan deze vennootschap kan worden tegengeworpen.

72 Deze vraag, die nauw samenhangt met de in artikel 3, lid 4, sub a, van richtlijn 2000/31 aan de lidstaten verleende bevoegdheid om af te wijken van het beginsel van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij, en met de in artikel 3, lid 4, sub b, van deze richtlijn neergelegde verplichting voor deze lidstaten om de Commissie en de betrokken lidstaat in kennis te stellen van de maatregelen die afbreuk doen aan dit beginsel, is een vraag van uitlegging van het Unierecht.

73 Bijgevolg is het Hof bevoegd om deze vraag te beantwoorden.

Ontvankelijkheid

74 Subsidiair betoogt de Franse regering dat, aangezien de verwijzende rechter niet heeft aangetoond dat de activiteiten van Airbnb Ireland binnen de materiële werkingssfeer van de wet Hoguet vallen, zijn tweede vraag niet de redenen uiteenzet waarom hij twijfelt aan de uitlegging van richtlijn 2000/31 en niet het verband aangeeft dat deze rechter legt tussen deze richtlijn en de wet Hoguet. Zij voldoet dus niet aan de voorwaarden van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie en is bijgevolg niet-ontvankelijk.

75 Zoals uiteengezet in punt 30 hierboven, blijkt uit de tweede vraag dat de door Airbnb Ireland via het gelijknamige elektronische platform aangeboden bemiddelingsdienst volgens de verwijzende rechter binnen de materiële werkingssfeer van deze wet valt.

76 Bovendien voldoet de verwijzende rechter, door te verwijzen naar het restrictieve karakter van deze wet met betrekking tot diensten als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bemiddelingsdienst en naar het in de artikelen 1 en 3 van richtlijn 2000/31 erkende beginsel van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij, en tegelijkertijd uiteen te zetten welke moeilijkheden de uitlegging van deze richtlijn meebrengt met betrekking tot de vraag of een nationale regeling als de wet Hoguet kan worden tegengeworpen aan Airbnb Ireland, aan de minimumvereisten van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering.

77 Bijgevolg is de tweede vraag ontvankelijk.

Stof

78 Met zijn tweede vraag vraagt de verwijzende rechter het Hof van Justitie of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving aan Airbnb Ireland kan worden tegengeworpen.

79 Deze vraag is ingegeven door het argument van Airbnb Ireland betreffende de onverenigbaarheid van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bepalingen van de wet-Hoguet met richtlijn 2000/31, en meer in het bijzonder door het feit dat de Franse Republiek niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 3, lid 4, van deze richtlijn, op grond waarvan de lidstaten maatregelen kunnen vaststellen die het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij beperken.

80 De tweede vraag moet dus aldus worden uitgelegd of artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat een particulier zich in een strafprocedure met civiele vordering kan verzetten tegen de toepassing op hem van maatregelen van een lidstaat die de vrijheid beperken om een dienst van de informatiemaatschappij te verrichten die deze particulier vanuit een andere lidstaat verricht, wanneer deze maatregelen niet aan alle in deze bepaling gestelde voorwaarden voldoen.

81 Vooraf zij opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, zoals de verwijzende rechter opmerkt, de vrijheid van dienstverrichting in de informatiemaatschappij beperkt.

82 In de eerste plaats betreffen de door de verwijzende rechter aangehaalde vereisten van de wet Hoguet, hoofdzakelijk de verplichting om over een vergunning te beschikken, de toegang tot de activiteit van het in contact brengen van verhuurders van logiesverblijven met personen die dit soort logies zoeken in de zin van artikel 2, sub h-i, van richtlijn 2000/31, en behoren zij niet tot een van de in artikel 2, sub h-ii, van deze richtlijn bedoelde uitgesloten categorieën. In de tweede plaats zijn zij onder meer van toepassing op dienstverrichters die in andere lidstaten dan de Franse Republiek zijn gevestigd, waardoor het verrichten van hun diensten in Frankrijk wordt bemoeilijkt.

83 Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31 mogen de lidstaten voor een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij die onder het gecoördineerde gebied valt, onder twee cumulatieve voorwaarden maatregelen nemen die afwijken van het beginsel van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij.

84 In de eerste plaats moet de betrokken beperkende maatregel volgens artikel 3, lid 4, sub a, van richtlijn 2000/31 noodzakelijk zijn in het belang van de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of de bescherming van de consument; hij moet worden genomen ten aanzien van een dienst van de informatiemaatschappij die deze doelstellingen daadwerkelijk ondermijnt of een ernstig gevaar voor deze doelstellingen vormt, en ten slotte moet hij evenredig zijn aan deze doelstellingen.

85 In de tweede plaats moet de betrokken lidstaat volgens artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van deze richtlijn, alvorens de betrokken maatregelen te nemen en onverminderd gerechtelijke procedures, daaronder begrepen inleidende procedures en handelingen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, de Commissie en de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken dienstverrichter is gevestigd, in kennis stellen van zijn voornemen om de betrokken beperkende maatregelen te nemen.

86 Met betrekking tot de tweede voorwaarde erkent de Franse regering dat de wet Hoguet geen aanleiding heeft gegeven tot een kennisgeving van de Franse Republiek aan de Commissie of aan de lidstaat van vestiging van Airbnb Ireland, dat wil zeggen Ierland.

87 Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de omstandigheid dat deze wet dateert van vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2000/31, niet tot gevolg kan hebben gehad dat de Franse Republiek van haar kennisgevingsverplichting is ontslagen. Zoals de advocaat-generaal in punt 118 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft de Uniewetgever niet voorzien in een afwijking op grond waarvan de lidstaten maatregelen kunnen handhaven die dateren van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn en die het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij kunnen beperken zonder te voldoen aan de voorwaarden die deze richtlijn daartoe stelt.

88 Derhalve moet worden vastgesteld of de niet-nakoming door een lidstaat van zijn verplichting tot voorafgaande kennisgeving van de in artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31 vastgestelde maatregelen ter beperking van het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij die afkomstig zijn uit een andere lidstaat, tot gevolg heeft dat de betrokken wettelijke regeling niet aan particulieren kan worden tegengeworpen, zoals de niet-nakoming door een lidstaat van zijn verplichting tot voorafgaande kennisgeving van de in artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535 vastgestelde technische voorschriften, de betrokken regeling aan particulieren niet kan worden tegengeworpen, zoals de niet-nakoming door een lidstaat van zijn verplichting tot voorafgaande mededeling van de technische voorschriften van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535 dit gevolg heeft (zie in die zin arrest van 30 april 1996, CIA Security International, C-194/94, EU:C:1996:172, punt 54).

89 In dit verband moet er om te beginnen op worden gewezen dat artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31 de lidstaten specifiek verplicht om de Commissie en de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken dienstverlener is gevestigd, in kennis te stellen van hun voornemen om maatregelen vast te stellen die de vrije verrichting van diensten van de informatiemaatschappij beperken.

90 De in deze bepaling neergelegde verplichting is dus inhoudelijk voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk om rechtstreekse werking te hebben en kan dus door particulieren voor de nationale rechter worden ingeroepen (zie naar analogie arrest van 30 april 1996, CIA Security International, C-194/94, EU:C:1996:172, punt 44).

91 In de tweede plaats staat vast dat artikel 3, lid 2, van richtlijn 2000/31, gelezen in samenhang met punt 8 van de considerans van deze richtlijn, tot doel heeft het vrije verkeer van diensten van de informatiemaatschappij tussen de lidstaten te waarborgen. Deze doelstelling wordt nagestreefd door middel van een mechanisme van toezicht op maatregelen die deze vrijheid kunnen ondermijnen, waardoor zowel de Commissie als de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken dienstverlener is gevestigd, zich ervan kunnen vergewissen dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om dwingende redenen van algemeen belang.

92 Zoals blijkt uit artikel 3, lid 6, van deze richtlijn is de Commissie, die onverwijld moet onderzoeken of de aangemelde maatregelen verenigbaar zijn met het Unierecht, bovendien verplicht om, wanneer zij tot de conclusie komt dat de voorgestelde maatregelen onverenigbaar zijn met het Unierecht, de betrokken lidstaat te verzoeken om af te zien van de vaststelling van deze maatregelen of om de betrokken maatregelen met spoed te beëindigen. In het kader van deze procedure kan de Commissie dus voorkomen dat handelsbelemmeringen worden vastgesteld of althans gehandhaafd die in strijd zijn met het VWEU, met name door wijzigingen voor te stellen die in de betrokken nationale maatregelen moeten worden aangebracht (zie naar analogie het arrest van 30 april 1996, CIA Security International, C-194/94, EU:C:1996:172, punt 41).

93 Het is juist, zoals met name de Spaanse regering betoogt en zoals blijkt uit artikel 3, lid 6, van richtlijn 2000/31, dat artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van deze richtlijn, anders dan artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535, formeel geen standstillverplichting oplegt aan een lidstaat die voornemens is een maatregel vast te stellen die het vrij verrichten van een dienst van de informatiemaatschappij beperkt. Zoals aangegeven in punt 89 hierboven, moet de betrokken lidstaat echter, behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen, de Commissie en de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken dienstverlener is gevestigd, vooraf in kennis stellen van zijn voornemen om een dergelijke maatregel te nemen.

94 Gelet op het in de punten 89 tot en met 92 gestelde, is de in artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31 neergelegde verplichting tot voorafgaande kennisgeving niet louter een informatieverplichting, vergelijkbaar met die welke aan de orde was in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest van 13 juli 1989, Enichem Base e.a. (380/87, EU:C:1989:318, punten 19 tot en met 24), maar veeleer een wezenlijk vormvoorschrift dat rechtvaardigt dat niet-aangemelde maatregelen die het vrij verrichten van een dienst van de informatiemaatschappij ten aanzien van particulieren beperken, niet kunnen worden gehandhaafd (zie naar analogie het arrest van 30 april 1996, CIA Security International, C-194/94, EU:C:1996:172, punten 49 en 50).

95 In de derde plaats is de uitbreiding tot richtlijn 2000/31 van de door het Hof in het arrest van 30 april 1996, CIA Security International (C-194/94, EU:C:1996:172), met betrekking tot richtlijn 2015/1535, des te meer gerechtvaardigd is, zoals de Commissie ter terechtzitting terecht heeft opgemerkt, door het feit dat de kennisgevingsverplichting van artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31, net als de maatregel die aan de orde was in de zaak die tot dat arrest heeft geleid, niet beoogt te beletten dat een lidstaat binnen zijn eigen bevoegdheidsgebied maatregelen neemt die afbreuk kunnen doen aan het vrij verrichten van diensten, maar beoogt te beletten dat een lidstaat in beginsel inbreuk maakt op de bevoegdheid van de lidstaat waar de betrokken dienstverrichter van de informatiemaatschappij is gevestigd.

96 Uit het voorgaande volgt dat de niet-nakoming door een lidstaat van de in artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31 neergelegde verplichting tot kennisgeving van een maatregel die het vrij verrichten van een dienst van de informatiemaatschappij door een op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde marktdeelnemer beperkt, tot gevolg heeft dat deze maatregel niet aan particulieren kan worden tegengeworpen (zie naar analogie arrest van 30 april 1996, CIA Security International, C-194/94, EU:C:1996:172, punt 54).

97 In dit verband moet er ook op worden gewezen dat, zoals het geval was met betrekking tot de technische voorschriften waarvan de lidstaat geen kennisgeving heeft gedaan overeenkomstig artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535, de niet-tegenwerpbaarheid van een niet-aangemelde maatregel die het vrij verrichten van diensten van de informatiemaatschappij beperkt, niet alleen kan worden ingeroepen in een strafprocedure (zie, naar analogie, arrest van 4 februari 2016, Ince, C-336/14, EU:C:2016:72, punt 84), maar ook in een geschil tussen particulieren (zie naar analogie arrest van 27 oktober 2016, James Elliott Construction, C-613/14, EU:C:2016:821, punt 64 en de aangehaalde rechtspraak).

98 In procedures als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, waarin een particulier in het kader van een procedure voor de strafrechter vergoeding vordert van een andere particulier voor de schade die voortvloeit uit het strafbare feit waarvoor vervolging is ingesteld, is derhalve de niet-nakoming door een lidstaat van de verplichting tot kennisgeving van dit strafbare feit overeenkomstig artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31, de nationale bepaling waarin dit strafbare feit is vastgesteld, niet tegenwerpbaar aan de vervolgde particulier, zodat deze zich niet alleen in de tegen hem ingestelde strafprocedure, maar ook in de door de civiele partij in het geding geroepen schadevordering op deze niet-nakoming kan beroepen.

99 Gelet op het feit dat de Franse Republiek geen kennis heeft gegeven van de wet Hoguet en gelet op het cumulatieve karakter van de in artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31 gestelde voorwaarden, die in de punten 84 en 85 in herinnering zijn gebracht, moet worden geoordeeld dat deze wet hoe dan ook niet kan worden toegepast op een particulier die zich in een situatie als die van Airbnb Ireland in het hoofdgeding bevindt, ongeacht of deze wet aan de andere in deze bepaling gestelde voorwaarden voldoet.

100 Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31 aldus moet worden uitgelegd dat een particulier zich in een strafprocedure met civiele vordering kan verzetten tegen de toepassing op hem van maatregelen van een lidstaat die het vrije verkeer beperken van een dienst van de informatiemaatschappij die deze particulier vanuit een andere lidstaat verricht, wanneer deze maatregelen niet overeenkomstig deze bepaling zijn meegedeeld.

Kosten

101 Aangezien de onderhavige procedure voor de partijen in het hoofdgeding een stap is in het bij de verwijzende rechter aanhangige geding, staat de beslissing over de kosten aan die rechter. De kosten voor het indienen van opmerkingen bij het Hof, met uitzondering van de kosten van deze partijen, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Op deze gronden beslist het Hof (Grote kamer):

  1. Artikel 2, sub a, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel"), dat verwijst naar artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat een bemiddelingsdienst die ertoe strekt om via een elektronisch platform potentiële gasten tegen vergoeding in contact te brengen met al dan niet professionele verhuurders van kortstondige accommodatie, en die tegelijkertijd een aantal ondersteunende diensten voor deze bemiddelingsdienst verricht, moet worden gekwalificeerd als een "dienst van de informatiemaatschappij" in de zin van richtlijn 2000/31.
  2. Artikel 3, lid 4, sub b, tweede streepje, van richtlijn 2000/31 moet aldus worden uitgelegd dat een particulier zich in een strafprocedure met civiele vordering kan verzetten tegen de toepassing op hem van maatregelen van een lidstaat die het vrije verkeer beperken van een dienst van de informatiemaatschappij die deze particulier vanuit een andere lidstaat verricht, wanneer deze maatregelen niet overeenkomstig deze bepaling zijn meegedeeld.