De classificatie van digitale platforms is in de jaren twintig uitgegroeid tot een belangrijk juridisch onderwerp, met name in sectoren waar traditionele regelgevingskaders en technologische innovatie elkaar kruisen. Een van de meest besproken vragen is of platforms zoals Airbnb alleen als "diensten van de informatiemaatschappij" moeten worden beschouwd onder Richtlijn 2015/1535 of dat ze moeten worden onderworpen aan de nationale regelgeving voor vastgoed- en horecadiensten, zodat ze einddienstverleners zijn. Dit onderscheid beïnvloedt de verplichtingen die aan dergelijke platforms worden opgelegd en de mate waarin nationale autoriteiten hun activiteiten kunnen reguleren.
EU-regelgevingskader
Richtlijn 2015/1535 definieert een "dienst van de informatiemaatschappij" als een dienst die:
- Voorzien van een vergoeding,
- Op een afstand,
- Elektronisch,
- Op individueel verzoek van een ontvanger.
In het algemeen kunnen EU-lidstaten geen willekeurige beperkingen opleggen aan dergelijke diensten, met inbegrip van het vereisen van voorafgaande toestemming of vergunningen voor aanbieders, behalve in uitzonderlijke gevallen na een speciale procedure waarbij de Europese Commissie op de hoogte wordt gebracht.
Omgekeerd kunnen diensten die buiten deze classificatie vallen, zoals verhuur van onroerend goed of horecadiensten, onderworpen zijn aan nationale regelgeving, waaronder licenties, belastingen en naleving van lokale wetten die het gebruik van onroerend goed regelen. Deze vereisten verschillen van land tot land binnen de EU.
De Airbnb-zaak: juridisch onderzoek (C-390/18)
In december 2019 behandelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (HJEU) deze kwestie in Airbnb Ierland UC v. AHTOP (Zaak C-390/18). De zaak kwam voort uit een uitdaging van een Franse toerismevereniging, AHTOP, die stelde dat Airbnb onderworpen zou moeten zijn aan de nationale regelgeving die van toepassing is op makelaars.
Het HvJEU oordeelde in het voordeel van Airbnb en concludeerde dat haar primaire dienst het leveren van een "dienst van de informatiemaatschappij" is in plaats van een onroerend goed dienst. Het Hof kwam tot deze conclusie op basis van verschillende belangrijke factoren:
- Airbnb treedt op als tussenpersoon tussen verhuurders en gasten via een digitaal platform.
- Ze bepaalt geen huurprijzen en legt geen specifieke voorwaarden op voor huurovereenkomsten. Ze is niet betrokken bij de samenstelling van eindproducten.
- Het is geen eigenaar of beheerder van de eigendommen die op het platform staan.
- Er worden geen directe horecadiensten verleend, zoals schoonmaak, onderhoud of receptie.
- Het vereist geen specifieke toestemming of kwalificaties van hosts die verder gaan dan het naleven van lokale wetten.
Op basis van deze factoren oordeelde het Hof dat de primaire dienst van Airbnb bemiddeling is en verschilt van de daadwerkelijke verstrekking van huuraccommodatie en geclassificeerd moet worden als een dienst van de informatiemaatschappij. Als gevolg hiervan profiteert Airbnb van de bescherming onder Richtlijn 2000/31 (e-commerce Richtlijn), die de mogelijkheid van lidstaten beperkt om beperkende regelgeving op te leggen zonder zich te houden aan de EU-kennisgevingsprocedures.
Implicaties voor digitale platforms
De uitspraak van het HvJEU heeft belangrijke gevolgen voor digitale platforms die actief zijn in de accommodatie- en dienstensector. In tegenstelling tot Uber, dat werd geclassificeerd als een transportdienst en niet werd erkend als ISS vanwege haar betrokkenheid bij prijs- en productvorming en haar controle over chauffeurs en tarieven, oefent Airbnb geen vergelijkbare controle uit over vastgoedeigenaren en huurvoorwaarden en Airbnb controleert de prijzen niet. Daarom werd Airbnb eerder erkend als tussenpersoon dan als aanbieder van vastgoeddiensten.
Deze uitspraak is echter niet universeel van toepassing op alle platforms. De classificatie is afhankelijk van specifieke criteria, waaronder:
- Of het platform controle uitoefent over dienstverleners (bv. prijzen bepalen, voorwaarden dicteren of activiteiten beheren).
- Of het platform rechtstreeks kerndiensten levert die verder gaan dan matchmaking (bijvoorbeeld het bezitten van activa, het aanbieden van vervoer of het onderhouden van huurwoningen).
- Of dienstverleners (bijv. hosts of stuurprogramma's) onafhankelijk buiten het platform kunnen opereren.
- Of de serviceprovider de toepasselijke wetgeving probeert te omzeilen (met betrekking tot licenties, registratie, enz.).
Het Hof heeft anders geoordeeld in andere zaken, zoals Uber, waar het bedrijf een essentiële rol bleek te spelen in het organiseren en leveren van vervoersdiensten. Ook in de Ster Taxi App zaak onderzocht het HvJEU de rol van een ride-hailing app en stelde vast dat het een informatiedienst of een transportaanbieder is.
De juridische classificatie van digitale platforms is dus sterk afhankelijk van hun operationele model en de mate van controle over dienstverleners. De Airbnb-zaak toont aan dat platforms die voornamelijk als tussenpersoon fungeren, zonder prijzen vast te stellen of belangrijke servicevoorwaarden te dicteren, volgens de EU-wetgeving als diensten van de informatiemaatschappij kunnen worden aangemerkt. Platforms die echter aanzienlijke controle uitoefenen over de dienstverlening - zoals Uber - kunnen worden geclassificeerd als dienstverleners die onder strengere nationale regelgeving vallen.